ECLI:NL:RVS:2019:3604
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 februari 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 januari 2019 besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 24 oktober 2019 geoordeeld dat de rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank reeds eerder was beantwoord in een andere zaak. De Afdeling concludeert dat de klacht van de vreemdeling over de ondertekening terecht is, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter en griffier hebben verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend en dat de tekst van de uitspraak overeenkomt met die in het digitaal dossier.
Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de overige grieven van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak leiden, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.