ECLI:NL:RVS:2019:360

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
201804282/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef na verdenking van geweldsdelict

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 10 april 2018 zijn beroep ongegrond verklaarde. De korpschef van politie had op 1 juni 2017 de toestemming aan [beveiligingsorganisatie] te Enschede ingetrokken om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een incident waarbij [appellant] op 17 juli 2016 betrokken was, waarbij hij zijn zoon verdedigde tegen een aanval van [persoon]. De korpschef oordeelde dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar was om in de beveiligingssector te werken, gezien de ernst van de beschuldigingen en het feit dat hij zich niet had kunnen beheersen tijdens het incident. De rechtbank bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot deze conclusie had kunnen komen. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn argumenten, waaronder dat hij handelde uit noodweer en dat zijn paniekaanval niet relevant werd geacht door de korpschef. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de korpschef beoordelingsruimte toekomt en dat de eisen aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers hoger zijn dan in andere beroepen. De Afdeling concludeert dat de korpschef terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet voldeed aan de vereisten voor betrouwbaarheid en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

201804282/1/A3.
Datum uitspraak: 6 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 april 2018 in zaak nr. 18/127 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de korpschef de toestemming aan [beveiligingsorganisatie] te Enschede om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten ingetrokken.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2019, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. P.H.J.J. Schunselaar en I. van de Lande, is verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2.    De korpschef heeft de toestemming ingetrokken, omdat [appellant] op 29 juli 2016 is gedagvaard vanwege een verdenking van poging tot mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd op 17 juli 2016. Nadat zijn zoon op de parkeerplaats bij partycentrum Dolle Pret te Almelo werd uitgescholden en aangevallen door [persoon], viel [appellant] [persoon] aan, werkte hem naar de grond en schopte hem terwijl hij op de grond lag. De dagvaarding is naderhand ingetrokken.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat hij tijdens het incident na een aanval door meerdere personen in een paniekaanval heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, omdat hij vreesde voor de veiligheid van zijn zoon en zichzelf in verband met zijn hartproblemen en arbeidsongeschiktheid. De rechtbank en de korpschef stellen zich ten onrechte op het standpunt dat de paniekaanval niet relevant is voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid zoals bedoeld in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014. Verder blijkt zijn zelfbeheersing uit zijn arbeidsverleden, is de dagvaarding ingetrokken en is er geen andere relevante hem betreffende justitiële documentatie. De korpschef stelt zich ook ten onrechte op het standpunt dat hij zich niet had moeten bemoeien met de problemen van zijn zoon, omdat dit van een vader niet verwacht kan worden. Gelet op het bovenstaande en de volledige afhankelijkheid van zijn baan als beveiliger om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud, had de korpschef de belangenafweging in zijn voordeel moeten doen uitvallen, aldus [appellant].
Oordeel Afdeling
4.    De korpschef komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of een betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de beleidsregels aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1480).
4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar is als bedoeld in paragraaf 2.3, aanhef en onder c, van de beleidsregels. De korpschef geeft in het besluit op bezwaar van 4 december 2017 aan dat op de camerabeelden te zien is dat [persoon] de zoon van [appellant] een klap of duw geeft. Vervolgens heeft [appellant] [persoon] echter niet alleen geslagen en naar de grond gewerkt, maar hem ook geschopt terwijl [persoon] op de grond lag en door meerdere personen aangevallen werd. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] daarmee de rechtsorde ernstig heeft aangetast. Van een beveiliger die met een conflictsituatie te maken krijgt mag, ook in de privésfeer, een hoge mate van zelfbeheersing worden verwacht. Dat zijn handelen was ingegeven door een paniekaanval als gevolg van hartproblemen, zoals [appellant] stelt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De korpschef heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het voor de hand had gelegen dat [appellant] zich vanwege zijn hartproblemen afzijdig had gehouden. Bovendien is niet in te zien waarom aan [appellant] in verband met zijn hartklachten andere eisen gesteld zouden moeten worden dan aan andere beveiligingsmedewerkers. Dat de dagvaarding is ingetrokken en een nieuwe dagvaarding nog niet is uitgebracht betekent niet dat de verdenking jegens [appellant] niet langer serieus is.
Verder heeft de korpschef in zijn afweging aan het belang bij een betrouwbare veiligheidszorg en een goede naam van de beveiligingsbranche een groter gewicht mogen toekennen dan aan het belang van [appellant] bij het behoud van zijn werk en inkomen. Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019
280-898. BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…]
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.2014
Paragraaf 2.3.
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien:
[…]
c op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
[…]
Ad. c
Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
[…]