ECLI:NL:RVS:2019:3543
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 maart 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 26 november 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 oktober 2019 geoordeeld dat de rechtsvragen die door de vreemdeling zijn opgeworpen, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank de uitspraak correct heeft ondertekend en dat de tekst van de uitspraak overeenkomt met die in het digitaal dossier. De klachten van de vreemdeling over de digitale ondertekening en de openbaarmaking van de uitspraak zijn terecht, maar leiden niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak.
De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. De proceskosten zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.