ECLI:NL:RVS:2019:3540
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet betalen griffierecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 januari 2019. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 februari 2017 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 26 juli 2018, hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank, die dit beroep op 15 januari 2019 eveneens ongegrond verklaarde. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J. Eliya, hoger beroep ingesteld.
Tijdens het hoger beroep hebben de vreemdelingen aangevoerd dat zij in betalingsonmacht verkeren. De griffier heeft hen echter meegedeeld dat hun beroep op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat de Afdeling van oordeel was dat de heffing van het griffierecht hen niet uiterst moeilijk of onmogelijk maakte om gebruik te maken van de rechtsgang. De vreemdelingen zijn vervolgens op de hoogte gesteld dat zij het griffierecht voor het hoger beroep moesten betalen, met een deadline van 6 maart 2019. Aangezien de vreemdelingen dit griffierecht niet hebben betaald, heeft de griffier hen per aangetekende brief op 7 maart 2019 geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. De vreemdelingen hebben geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 22 oktober 2019.