201902599/2/A3.
Datum beslissing: 21 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Procesverloop
Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. F.D. van Heijningen (hierna: de staatsraad) als lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201902599/1/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 16 oktober 2019 op een openbare zitting behandeld, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P. Le Heux, advocaat te Amsterdam, en de staatsraad zijn gehoord.
Overwegingen
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat de staatsraad in het verleden functies heeft vervuld binnen de politieke partij "Volkspartij voor Vrijheid en Democratie" (hierna: de VVD) en in 2007 samen met de toenmalige leider van de partij, Mark Rutte, campagne heeft gevoerd. Volgens [verzoeker] heeft Mark Rutte als partijleider hiermee een gunst verleend aan de staatsraad en heeft de staatsraad in zijn loopbaan veel aan Mark Rutte te danken gehad. Omdat nu in de bodemzaak de (persoonlijke) betrokkenheid van de minister van Algemene Zaken bij het besluit aan de orde is, kan de staatsraad in deze zaak niet onbevooroordeeld beslissen, aldus [verzoeker]. De staatsraad heeft toegelicht dat hij wethouder en lid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is geweest en in 2007 als lijsttrekker campagne heeft gevoerd voor de Provinciale Statenverkiezingen. Mark Rutte was als partijleider aanwezig bij een campagne-evenement in Den Haag. Verder heeft de staatsraad aangegeven dat dat contact in een ver verleden heeft plaatsgevonden en dat hij geen bijzondere relatie of band met Mark Rutte heeft.
3. De bedoeling van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen te waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4. De omstandigheid dat de staatsraad in het verleden wethouder en gedeputeerde is geweest namens de VVD en dat Mark Rutte en de staatsraad aanwezig waren bij het campagne-evenement in Den Haag in 2007, zijn mede gelet op het tijdsverloop sindsdien en het ontbreken van een bijzondere band van de staatsraad met Mark Rutte, geen bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 3, op grond waarvan vrees gerechtvaardigd is dat de staatsraad deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. Anders dan [verzoeker] meent, betekent de omstandigheid dat Mark Rutte in 2007 als partijleider deel heeft genomen aan het campagne-evenement niet dat hij de staatsraad daarmee een gunst heeft verleend die aan een onpartijdige behandeling van de zaak in de weg zou staan. Ook anderszins is van een dergelijke gunst niet gebleken. Wat [verzoeker] in dit verband heeft aangevoerd, levert evenmin een objectief gerechtvaardigd vermoeden op voor de (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.
5. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019
594.