ECLI:NL:RVS:2019:3539

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
201902599/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad mr. F.D. van Heijningen in bestuursrechtelijke procedure

Op 16 oktober 2019 heeft verzoeker, wonend te [woonplaats], een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraad mr. F.D. van Heijningen, lid van de meervoudige kamer die belast is met de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak. Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op de stelling dat de staatsraad in het verleden functies heeft vervuld binnen de politieke partij Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) en samen met de toenmalige partijleider Mark Rutte campagne heeft gevoerd. Verzoeker vreest dat de staatsraad hierdoor niet onbevooroordeeld kan oordelen in de huidige zaak, waarin de betrokkenheid van de minister van Algemene Zaken aan de orde is.

De staatsraad heeft in zijn verweer aangegeven dat hij geen bijzondere relatie met Mark Rutte heeft en dat het contact in het verleden heeft plaatsgevonden zonder dat dit invloed heeft op zijn onpartijdigheid. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het wrakingsverzoek op 16 oktober 2019 behandeld in een openbare zitting, waarbij zowel verzoeker als de staatsraad zijn gehoord. De Afdeling overweegt dat de wetgeving omtrent wraking, artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, beoogt om de rechterlijke onpartijdigheid te waarborgen. De verzoeker moet aannemelijk maken dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de veronderstelling van onpartijdigheid rechtvaardigen.

De Afdeling concludeert dat de omstandigheden die verzoeker aanvoert, zoals de eerdere politieke functies van de staatsraad en de aanwezigheid van Rutte bij een campagne-evenement, niet voldoende zijn om te concluderen dat de staatsraad partijdig zou zijn. De Afdeling wijst het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectief gerechtvaardigd vermoeden is van (schijn van) partijdigheid. De beslissing is genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 oktober 2019.

Uitspraak

201902599/2/A3.
Datum beslissing: 21 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Procesverloop
Tijdens de zitting op 16 oktober 2019 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. F.D. van Heijningen (hierna: de staatsraad) als lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201902599/1/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 16 oktober 2019 op een openbare zitting behandeld, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P. Le Heux, advocaat te Amsterdam, en de staatsraad zijn gehoord.
Overwegingen
1.    Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2.    [verzoeker] heeft aan zijn verzoek, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat de staatsraad in het verleden functies heeft vervuld binnen de politieke partij "Volkspartij voor Vrijheid en Democratie" (hierna: de VVD) en in 2007 samen met de toenmalige leider van de partij, Mark Rutte, campagne heeft gevoerd. Volgens [verzoeker] heeft Mark Rutte als partijleider hiermee een gunst verleend aan de staatsraad en heeft de staatsraad in zijn loopbaan veel aan Mark Rutte te danken gehad. Omdat nu in de bodemzaak de (persoonlijke) betrokkenheid van de minister van Algemene Zaken bij het besluit aan de orde is, kan de staatsraad in deze zaak niet onbevooroordeeld beslissen, aldus [verzoeker]. De staatsraad heeft toegelicht dat hij wethouder en lid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is geweest en in 2007 als lijsttrekker campagne heeft gevoerd voor de Provinciale Statenverkiezingen. Mark Rutte was als partijleider aanwezig bij een campagne-evenement in Den Haag. Verder heeft de staatsraad aangegeven dat dat contact in een ver verleden heeft plaatsgevonden en dat hij geen bijzondere relatie of band met Mark Rutte heeft.
3.    De bedoeling van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen te waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4.    De omstandigheid dat de staatsraad in het verleden wethouder en gedeputeerde is geweest namens de VVD en dat Mark Rutte en de staatsraad aanwezig waren bij het campagne-evenement in Den Haag in 2007, zijn mede gelet op het tijdsverloop sindsdien en het ontbreken van een bijzondere band van de staatsraad met Mark Rutte, geen bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 3, op grond waarvan vrees gerechtvaardigd is dat de staatsraad deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. Anders dan [verzoeker] meent, betekent de omstandigheid dat Mark Rutte in 2007 als partijleider deel heeft genomen aan het campagne-evenement  niet dat hij de staatsraad daarmee een gunst heeft verleend die aan een onpartijdige behandeling van de zaak in de weg zou staan. Ook anderszins is van een dergelijke gunst niet gebleken. Wat [verzoeker] in dit verband heeft aangevoerd, levert evenmin een objectief gerechtvaardigd vermoeden op voor de (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.
5.    Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019
594.