ECLI:NL:RVS:2019:3521
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 17 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 17 juli 2019 opnieuw niet in behandeling genomen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 26 september 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank, en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft. De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven ter ondersteuning van zijn standpunt.
De voorzieningenrechter overwoog dat de overdrachtstermijn, zoals bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening, verstrijkt op 22 september 2020. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht voor de afloop van deze termijn en de staatssecretaris geen andere spoedeisende omstandigheden heeft aangevoerd, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.