ECLI:NL:RVS:2019:3521

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
201907322/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 17 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 17 juli 2019 opnieuw niet in behandeling genomen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 26 september 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank, en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft. De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven ter ondersteuning van zijn standpunt.

De voorzieningenrechter overwoog dat de overdrachtstermijn, zoals bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening, verstrijkt op 22 september 2020. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht voor de afloop van deze termijn en de staatssecretaris geen andere spoedeisende omstandigheden heeft aangevoerd, concludeerde de voorzieningenrechter dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201907322/2/V1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 september 2019 in zaak nr. NL19.16705 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 26 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de overdrachtstermijn, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (Pb 2013, L 180), wordt opgeschort.
2.    De overdrachtstermijn verstrijkt op 22 september 2020. Omdat voor de afloop van die termijn een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht en de staatssecretaris geen andere spoedeisende omstandigheden heeft gesteld, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.    Het verzoek om voorlopige voorziening wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Hanrath
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2019
392.