ECLI:NL:RVS:2019:3518
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 16 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 28 februari 2017 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 28 september 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 11 september 2018 het beroep van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.