Uitspraak
Datum uitspraak: 16 oktober 2019
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een erfafscheiding en een overkapping op hun perceel in Beverwijk is afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk had de aanvraag buiten behandeling gelaten en later afgewezen, omdat de overkapping in strijd was met het bestemmingsplan "Woongebied Westelijk Beverwijk". De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden in de beleidsregels.
Appellant A en appellant B betogen dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in afwijking van de beleidsregels de gevraagde omgevingsvergunning had moeten verlenen. Zij wijzen op de specifieke vorm van hun perceel en de ligging van de overkapping, die volgens hen nauwelijks waarneembaar zal zijn vanuit het openbaar gebied. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college voldoende heeft onderbouwd waarom het niet wilde afwijken van de beleidsregels. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overkapping niet past binnen het bestemmingsplan en dat de motivering van het college om geen omgevingsvergunning te verlenen, voldoende is.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt het belang van het bestemmingsplan en de beleidsregels in de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen, en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met afwijkingen van deze regels.