ECLI:NL:RVS:2019:3450

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
201902556/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, een Jezidi met de Iraakse nationaliteit, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 26 maart 2019 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 7 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling geen nieuwe relevante informatie had overgelegd. De vreemdeling stelde dat de situatie voor Jezidi's in Irak onveilig is en dat dit niet voldoende was meegewogen door de staatssecretaris.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet juist had geoordeeld over de relevantie van de nieuwe elementen die de vreemdeling had aangedragen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris werd ook vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.024,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201902556/1/V2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 maart 2019 in zaak nr. NL19.3209 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het geschil in hoger beroep draait om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat wat de vreemdeling, een Jezidi met de Iraakse nationaliteit, in zijn opvolgende aanvraag naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door de vreemdeling overgelegde, van na de beschikking op zijn vorige aanvraag daterende, informatie volgt dat de situatie in heel Irak voor Jezidi's slecht en onveilig is. De vreemdeling klaagt in zijn grief terecht dat die overweging zich niet verdraagt met het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet kan beoordelen of de vreemdeling als Jezidi een risico loopt bij terugkeer naar dat land, omdat zijn herkomst in Irak niet vaststaat.
Omdat de staatssecretaris in zijn besluit hetzelfde standpunt heeft ingenomen, heeft de vreemdeling in beroep dan ook terecht betoogd dat hij nieuwe elementen en bevindingen naar voren heeft gebracht die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 7 februari 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 maart 2019 in zaak nr. NL19.3209;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 7 februari 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Drop    w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2019
572-844.