ECLI:NL:RVS:2019:3440

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
201907406/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 15 september 2019. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 2 oktober 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak heeft overschreden. De rechtbank had uiterlijk op 30 september 2019 uitspraak moeten doen, maar deed dit pas op 2 oktober 2019. Dit leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onrechtmatig in bewaring is gesteld vanaf 1 oktober 2019. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

De maatregel van bewaring wordt opgeheven en de vreemdeling krijgt recht op schadevergoeding van € 740,00 voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2019. Daarnaast moet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de proceskosten van de vreemdeling vergoeden, tot een bedrag van € 1.536,00, voor de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 oktober 2019.

Uitspraak

201907406/1/V3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 oktober 2019 in zaak nr. NL19.21752 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in grieven 2 tot en met 5 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    In grief 1 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet binnen de in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 gestelde termijn uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 23 september 2019 gesloten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 was 30 september 2019 de laatste dag van de termijn voor het doen van de uitspraak. De rechtbank heeft pas op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan. Daarmee is de in deze bepaling gestelde termijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom is de bewaring van de vreemdeling met ingang van 1 oktober 2019, de dag nadat de termijn voor het doen van de uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 oktober 2019 in zaak nr. NL19.21752;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 740,00 (zegge: zevenhonderdveertig euro) over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 10 oktober 2019, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2019
638-873.