ECLI:NL:RVS:2019:3439

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
201902073/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 24 januari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de elektronische ondertekening van de maatregel van bewaring behandeld. In een eerdere uitspraak van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355, is vastgesteld dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grieven van de staatssecretaris slagen en dat het hoger beroep gegrond is.

De rechtbank wordt vernietigd en de Afdeling beoordeelt het beroep van de vreemdeling. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de Afdeling oordeelt dat bij inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen vereiste is dat er zicht op uitzetting moet zijn. De beroepsgrond faalt en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201902073/1/V3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2019 in zaak nr. NL19.3139 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 6 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Timmer, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de elektronische ondertekening van de maatregel van bewaring heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355. Uit die uitspraak volgt dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend in de zin van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing, zodat de grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.    De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
3.1.    Bij inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is zicht op uitzetting geen vereiste. Daaruit volgt dat de staatssecretaris bij inbewaringstelling krachtens die bepaling niet gehouden is om voortvarend handelingen te verrichten ter voorbereiding van een uitzetting (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2941).
De beroepsgrond faalt.
4.    Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2019 in zaak nr. NL19.3139;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Verburg    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2019
373-848.