ECLI:NL:RVS:2019:3439
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 24 januari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de elektronische ondertekening van de maatregel van bewaring behandeld. In een eerdere uitspraak van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355, is vastgesteld dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grieven van de staatssecretaris slagen en dat het hoger beroep gegrond is.
De rechtbank wordt vernietigd en de Afdeling beoordeelt het beroep van de vreemdeling. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de Afdeling oordeelt dat bij inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen vereiste is dat er zicht op uitzetting moet zijn. De beroepsgrond faalt en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.