ECLI:NL:RVS:2019:3428
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende uitzetting
Op 9 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 9 april 2018 door de staatssecretaris afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit werd op 23 juli 2018 ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 7 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet verplicht zou zijn om het besluit van de rechtbank uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Daarom heeft hij besloten om de voorlopige voorziening te treffen, wat betekent dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019.