ECLI:NL:RVS:2019:3424

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
201906252/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 1 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. Op 12 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in beroep uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de vreemdeling in zijn beroepschrift niet alleen zijn zienswijze heeft geciteerd, maar ook heeft verwezen naar relevante documenten, zoals het thematisch ambtsbericht Afghanistan van juni 2018 en een bericht van Amnesty International van 15 juni 2018. De rechtbank heeft ten onrechte geen inhoudelijk oordeel gegeven over deze argumenten.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2019.

Uitspraak

201906252/1/V2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 12 augustus 2019 in zaak nr. NL19.15748 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in beroep uitsluitend heeft herhaald wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de vreemdeling in zijn beroepschrift inderdaad zijn gehele zienswijze geciteerd en daarnaar ook verwezen. De vreemdeling heeft in beroep echter ook onder meer gewezen op het thematisch ambtsbericht Afghanistan van juni 2018 en een bericht van Amnesty International van 15 juni 2018 ter verdere onderbouwing van zijn betoog dat hij in verband met de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan niet naar dat land kan terugkeren. Daarover heeft de rechtbank ten onrechte geen inhoudelijk oordeel gegeven.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 12 augustus 2019 in zaak nr. NL19.15748;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bosma
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019
572-844.