ECLI:NL:RVS:2019:3384

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
201808798/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenwet na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 32.400,- die aan [appellante] was opgelegd door de minister wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenwet. De boete was opgelegd naar aanleiding van een arbeidsongeval op 5 juni 2015, waarbij [persoon A] letsel opliep in de varkensslachterij van [appellante]. De minister stelde dat [appellante] onvoldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat [persoon A] letsel zou oplopen en dat zij de meldingsplicht van het arbeidsongeval niet had nageleefd. De rechtbank Gelderland had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris de boete had moeten matigen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 15 februari 2018, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 28 maart 2019 ongegrond. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris de boete voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit had gematigd tot € 21.600,-, waardoor het totale boetebedrag op € 25.200,- kwam. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat [appellante] niet voldoende inspanningen had verricht om de overtredingen te voorkomen en dat de boete terecht was opgelegd.

Uitspraak

201808798/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2018 in zaak nr. 18/1605 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2016 heeft de minister aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 32.400,- wegens overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) en artikel 9, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet).
Bij besluit van 15 februari 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de staatssecretaris de boete gematigd en vastgesteld op € 25.200,00.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. A.V. Roepnarain, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
2.    Op 5 juni 2015 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden in de varkensslachterij van [appellante] in Zevenaar. Daarbij heeft [persoon A] letsel opgelopen aan zijn rechterhand, waarvoor hij is opgenomen in het ziekenhuis. In het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport van 21 juli 2016 is het volgende vermeld. [persoon A] was door [appellante] via een uitzendbureau ingeleend om werkzaamheden te verrichten, bestaande uit het schoonmaken van de ruimte langs de slachtlijn. Tijdens zijn werkzaamheden was [persoon A] bezig in de slachtruimte om de vloer te reinigen met een trekker, tussen de varkenskarkassen door. In dezelfde ruimte was [persoon B] bezig met het zogenoemde koppensnijden. Hierbij maakte laatstgenoemde gebruik van een vlijmscherp mes, om de varkenskoppen verder los te snijden. Tijdens de schoonmaakwerkzaamheden kwam [persoon A] in aanraking met het mes van de koppensnijder en liep hij een snee op in zijn rechterhand.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden, omdat zij geen adequate maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat [persoon A] letsel zou oplopen. Tevens heeft [appellante] de in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet neergelegde meldingsplicht arbeidsongeval geschonden. Voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft de minister een boete van € 28.800,- opgelegd en voor de overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet een boete van € 3.600,-. Bij de berekening van de hoogte van de boetes heeft de minister toepassing gegeven aan de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandigheden (hierna: de Beleidsregel). Bij het besluit van 15 februari 2018 heeft de staatssecretaris de bij het besluit van 30 november 2016 opgelegde boetes gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] weliswaar de risico’s heeft geïnventariseerd, maar dat het risico dat een schoonmaker tijdens het schoonmaken achter een koppensnijder wordt geraakt door een mes niet uitdrukkelijk is meegenomen. Uit het boeterapport komt naar voren dat de hogedrukspuit die normaliter voor het schoonmaken van de vloer werd gebruikt, stuk was en dat [persoon A] in plaats daarvan een trekker gebruikte. De rechtbank heeft de enkele mededeling dat men altijd alert moet zijn, onvoldoende geacht om aan te nemen dat voorafgaand aan het ongeval noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd. Dit geldt te meer indien de gebruikelijke werkwijze wegens een defect wordt vervangen door een andere werkwijze. Het is aan de werkgever om ten aanzien van het risico dat een schoonmaker getroffen wordt door een mes van een koppensnijder een veilige werkwijze te ontwikkelen en zijn werknemers daartoe adequaat te instrueren. De werkgever dient voorts adequaat toezicht te houden op de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan. Het feitelijke toezicht dient dusdanig van aard te zijn, dat de werknemers hierdoor worden gestimuleerd om zich aan de veiligheidseisen te houden. [appellante] heeft onvoldoende inspanningen verricht om het gevaar dat een schoonmaker geraakt wordt door het mes van de koppensnijder zoveel mogelijk te beperken. De staatssecretaris mocht daarom een boete opleggen voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit. De staatssecretaris mocht uitgaan van 80% van het boetenormbedrag van € 9.000,- en heeft het bedrag van € 7.200,- verviervoudigd omdat sprake is geweest van ziekenhuisopname. De rechtbank heeft geoordeeld dat nu de werkgever geen inspanning heeft verricht om de overtreding van het ongeval te voorkomen, de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien de boete te matigen, op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat vaststaat dat [persoon A] een operatie in het ziekenhuis heeft ondergaan en vervolgens een nacht opgenomen is geweest. De stelling van [appellante], dat poliklinische behandeling had volstaan en verwijzing naar een ander ziekenhuis en onderbezetting tot ziekenhuisopname hebben geleid, is onvoldoende om aan te nemen dat geen sprake is geweest van een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet. De staatssecretaris heeft daarom het boetenormbedrag kunnen vermenigvuldigen met vier. Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan moet worden overgegaan tot matiging van de boete, aldus de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank was het voorts aan [appellante] als werkgever om melding te doen van het arbeidsongeval aan de inspectie SZW. De staatssecretaris heeft terecht een boete opgelegd van € 3.600,-, dit is 80% van het boetenormbedrag van € 4.500,-. De rechtbank heeft de stelling van [appellante] niet gevolgd, dat haar geen verwijt treft van het niet direct melden. Er is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan moest worden afgezien van het opleggen, dan wel moest worden overgegaan tot matiging van de boete, aldus de rechtbank.
Aanvullend besluit op bezwaar van 28 maart 2019
4.    De staatssecretaris heeft aanleiding gezien om de evenredigheid van de hoogte van de boete voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit opnieuw te beoordelen. Gezien de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het letsel en de duur van de ziekenhuisopname, heeft de staatssecretaris een vermenigvuldiging met drie van het op basis van de bedrijfsgrootte vastgestelde bedrag van € 7.200,- passend geacht. Bij het aanvullend besluit van 28 maart 2019 heeft de staatssecretaris daarom de boete voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit gematigd en vastgesteld op een bedrag van € 21.600,-. De totale hoogte van de boete heeft de staatssecretaris derhalve vastgesteld op een bedrag van € 25.200,- in plaats van € 32.400,-.
Melding arbeidsongeval bij Inspectie SZW
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Arbowet omdat zij niet heeft voldaan aan de verplichting om als werkgever een arbeidsongeval dat leidde tot ziekenhuisopname direct aan de Inspectie SZW te melden. Dat het ongeval niet is gemeld valt haar niet toe te rekenen. [persoon A] is poliklinisch behandeld. Door het late tijdstip waarop [persoon A] in het ziekenhuis kon worden geholpen, heeft hij een nacht in het ziekenhuis doorgebracht. [persoon A] heeft daar slechts kort verbleven ter observatie. Dit staat niet gelijk aan een ziekenhuisopname, aldus [appellante].
Wat de evenredigheid van de boete van € 3.600,- betreft is sprake van geen of verminderde verwijtbaarheid. Op de dag van het ongeval is drie keer gebeld met het uitzendbureau, waarbij [persoon A] in dienst was. Het is niet gelukt om contact te leggen, waardoor [appellante] niet op de hoogte was van de ernst van het letsel. Zij beschikte niet over gegevens om met [persoon A] in contact te komen. Verder heeft zij [persoon A] naar het ziekenhuis gebracht en is het ongeval meteen intern gedocumenteerd. Bovendien zijn ongevallen in het verleden altijd gemeld. Ten onrechte zijn getuigen niet gehoord en de feiten niet goed onderzocht, aldus [appellante].
5.1.    Uit artikel 9, eerste lid, van de Arbowet volgt dat een werkgever arbeidsongevallen die leiden tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname direct dient te melden aan de Inspectie SZW. Een poliklinische behandeling houdt in dat een patiënt na de behandeling meteen naar huis gaat. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat elke ziekenhuisopname, ook opname ter observatie, geldt als ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat een poliklinische behandeling in een ziekenhuis niet wordt beschouwd als ziekenhuisopname (Kamerstukken II 1999-2000, 27 091, nr.3, blz. 5). Er bestaat geen grond voor het oordeel dat een ziekenhuisopname voor observatie niet onder artikel 9, eerste lid van de Arbowet valt. In dit geval waren de spieren en pezen in de rechterhand van [persoon A] beschadigd. Hiervoor is hij geopereerd en opgenomen in het ziekenhuis. Bovendien heeft hij een nacht in het ziekenhuis gelegen, wat daar ook de reden voor is geweest, dus is sprake geweest van een ziekenhuisopname van een nacht.
Een werknemer van het uitzendbureau heeft [persoon A] de volgende dag opgehaald uit het ziekenhuis. Het uitzendbureau was daardoor op de hoogte van de ziekenhuisopname. Het had op de weg van [appellante] als werkgever gelegen zich na het arbeidsongeval direct dan wel zo snel mogelijk op de hoogte te stellen van de ernst van het letsel. Zoals de staatssecretaris naar voren heeft gebracht had [appellante] het uitzendbureau om de contactgegevens van [persoon A] kunnen verzoeken om rechtstreeks van hem te vernemen wat de uitslag was van het ziekenhuisbezoek. [appellante] heeft onvoldoende inspanningen verricht om tijdig melding te maken van het arbeidsongeval bij de Inspectie SZW en te voldoen aan de op haar rustende wettelijke plicht daartoe. Dat zij niet op de hoogte is geweest van de gevolgen van het arbeidsongeval komt, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, voor haar rekening en risico. Dat een medewerker van [appellante] [persoon A] meteen naar het ziekenhuis heeft gebracht, het ongeval intern is gerapporteerd en in het verleden tijdig meldingen zijn gedaan, kan niet leiden tot een ander oordeel. Deze inspanningen zijn er niet op gericht geweest om ook in dit geval tijdig melding te maken van het arbeidsongeval.
Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan had moeten worden afgezien van het opleggen van de boete wegens schending van de meldplicht, dan wel had moeten worden overgegaan tot matiging van de boete. De staatssecretaris mocht uitgaan van de informatie uit het boeterapport en de daarin vermelde feiten. Er was wat de meldplicht van [appellante] betreft geen aanleiding voor de staatssecretaris om zelf nader onderzoek te doen of personen te horen.
Het betoog faalt.
Voorkomen gevaar en inspanningen ter voorkoming van de overtreding
6.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden. [persoon A] is niet geraakt of getroffen door het mes. Hij stak de slachtlijn over, heeft een hangend karkas opzij geduwd en toen zelf het mes geraakt dat zich in de hand van de koppensnijder bevond. Hij was dus niet bezig met schoonmaken, zoals in het boeterapport is vermeld, maar met oversteken. Dat [persoon A] de slachtlijn is overgestoken, is onbegrijpelijk. Hij heeft niet de gebruikelijke voorzichtigheid in acht genomen. Van overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit is geen sprake. De boete voor de overtreding had niet mogen worden opgelegd, dan wel had moeten worden gematigd omdat zij genoeg inspanningen heeft verricht ter voorkoming van het gevaar en ter voorkoming van de overtreding, aldus [appellante].
6.1.    Uit artikel 3.17 van het Arbobesluit volgt dat een werkgever het gevaar te worden getroffen door voorwerpen, dient te voorkomen. Voor de beoordeling is van belang wat de werkgever over de inspanningen als vermeld in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft aangevoerd. Uit de verklaringen in het boeterapport volgt dat [persoon A] bezig was de vloer schoon te maken langs de slachtlijn. Vlak achter de slachtlijn was de koppensnijder bezig met een mes met krachtige bewegingen door de varkenskarkassen heen te snijden. Hierdoor bestond het gevaar door het mes van de koppensnijder te worden getroffen. Voor zover [appellante] aanvoert dat [persoon A] zelf het mes heeft geraakt, wordt zij niet gevolgd. [persoon A] heeft zelf verklaard dat hij werd getroffen door het mes toen hij langs het platform liep terwijl hij schoonmaakwerkzaamheden uitvoerde en [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ongeval niet tijdens die werkzaamheden heeft plaatsgevonden.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen blijkt uit de Risico-inventarisatie en -evaluatie dat weliswaar risico’s zijn geïnventariseerd, maar het risico dat een schoonmaker tijdens het schoonmaken achter een koppensnijder geraakt wordt door een mes is daarin niet uitdrukkelijk meegenomen. [appellante] heeft geen maatregelen genomen om het gevaar om getroffen te worden door het mes van de koppensnijder te voorkomen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat [appellante] onvoldoende inspanningen heeft verricht, om het gevaar dat een schoonmaker geraakt wordt door een mes van de koppensnijder, zoveel mogelijk te beperken. [appellante] heeft artikel 3.17 van het Arbobesluit overtreden. Van inspanningen om het gevaar te voorkomen die kunnen leiden tot matiging op grond artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel is niet gebleken.
Het betoog faalt.
Hoogte van de boete
7.    [appellante] betoogt verder dat de staatssecretaris het boetenormbedrag niet had mogen verhogen in verband met de aard van het letsel en de ziekenhuisopname. Nog steeds is niet duidelijk of bij [persoon A] sprake is van blijvend letsel. Daarnaast kan in dit geval niet worden gesproken van een ziekenhuisopname, aldus [appellante].
7.1.    In het besluit op bezwaar van 15 februari 2018 heeft de staatssecretaris het voor de overtreding geldende boetenormbedrag aangepast aan de omvang van de onderneming en daarom vastgesteld op 80% van het boetenormbedrag van € 9.000,-, zijnde € 7.200,-. De staatssecretaris heeft dit bedrag verviervoudigd omdat sprake is geweest van een ziekenhuisopname en de boete aldus bepaald op € 28.000,-.
De staatssecretaris heeft aanleiding gezien om de boete te matigen. In het aanvullend besluit op bezwaar van 28 maart 2019 heeft de staatssecretaris het boetenormbedrag vermenigvuldigd met een factor drie in plaats van een factor vier. De Afdeling ziet aanleiding om de aangevallen uitspraak om die reden te vernietigen en het besluit van 15 februari 2018 te vernietigen.
Het betoog slaagt in zoverre.
Beroep tegen het besluit van 28 maart 2019
8.    Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep van [appellante] tegen het besluit van 15 februari 2018 van rechtswege gericht tegen het aanvullend besluit van 28 maart 2019.
8.1.    De staatssecretaris heeft het voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit geldende boetenormbedrag aangepast aan de omvang van de onderneming en daarom het percentage van 80% van € 9.000,- gehanteerd. Vervolgens heeft de staatsecretaris het boetenormbedrag vermenigvuldigd met een factor drie en zich op het standpunt gesteld dat gezien de concrete omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het letsel en de duur van ziekenhuisopname, een vermenigvuldiging met drie van het op basis van de omvang van de onderneming geldende boetebedrag van € 7.200,- passend is.
Gelet op artikel 1, tiende lid, aanhef, onder b en onder c, van de Beleidsregel acht de Afdeling deze beoordeling door de staatssecretaris, gelet op de evenredigheid, voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit passend. [persoon A] is één nacht in het ziekenhuis opgenomen en zijn letsel kan worden geschaard onder de categorie ‘licht blijvend letsel’. Vermenigvuldiging met factor drie vindt plaats bij een ziekenhuisopname van minder dan twee nachten en bij een arbeidsongeval dat leidt tot licht blijvend letsel.
De staatssecretaris heeft terecht aanleiding gezien de boete voor de overtreding van artikel 3.17 van het Arbobesluit te matigen en te bepalen op een bedrag van € 21.600,-, waardoor het totale boetebedrag derhalve op € 25.200,- wordt bepaald. Voor verdere matiging heeft de staatssecretaris gelet op hetgeen hiervoor, onder 6.1, is overwogen, geen aanleiding hoeven zien.
Het betoog faalt.
Slotsom
9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 15 februari 2018 is gegrond en dat besluit dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 28 maart 2019 is ongegrond.
10.    De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2018 in zaak nr. 18/1605;
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Sociale zaken en Werkelijkheid van 15 februari 2018 met kenmerk WBJA/JASVIA/1.2017.0134.001 gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 februari 2018, kenmerk WBJA/JA-SVIA/1.2017.0134.001;
V.    verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 maart 2019 waarbij de boete is vastgesteld op € 25.200,00 (zegge: vijfentwintigduizendentweehonderd euro), kenmerk WBJA/JA-SVIA/1.2019.0398.001 ongegrond;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizendenachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 846,00 (zegge: achthonderdenzesenveertig euro), vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman    w.g. Neuwahl
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2019
280-893.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1 Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 9
1 De werkgever meldt arbeidsongevallen die leiden tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname direct aan de daartoe aangewezen toezichthouden en rapporteert hierover desgevraagd zo spoedig mogelijk aan deze toezichthouder.
[…]
Artikel 16
[…]
10 De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze as bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Artikel 33
1 Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen […]
9, eerste en tweede lid […].
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 3.17
Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel beperkt. Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Artikel 3.16, vijfde lid, laatste volzin, luidt: Daarbij hebben maatregelen gericht top collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Artikel 9.9b
1 Als overtreding ter zake waarvan en bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
[…]
c. van hoofdstuk 3: […] de artikelen 3.17 tot en met 3.25.
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving
Artikel 1
[…]
3 a. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet worden zeven categorieën normbedragen onderscheiden, te weten:
[…]
5˚. het 5e normbedrag € 4500;
6˚. het 6e normbedrag € 9000;
[…]
10 Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde boetenormbedrag:
a. bij een arbeidsongeval dat leidt tot de dood of uitzonderlijk ernstig blijvend letsel worden de boetenormbedragen voor de daaraan ten grondslag liggende overtreding of overtredingen vermenigvuldigd me vijf;
b. bij een arbeidsongeval dat leidt tot blijvend letsel worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen met het volgende getal vermenigvuldigd:
1˚. bij ernstig blijvend letsel met vier;
2˚. bij matig blijvend letsel met drieënhalf;
3˚. bij licht blijvend letsel met drie;
c. bij een arbeidsongeval at leidt tot een ziekenhuisopname worden de boetenormbedragen voor de daaraan ten grondslag liggende overtreding of overtredingen met het volgende getal vermenigvuldigd, waarbij onder het begrip ‘nacht’ wordt verstaan het tijdvak gelegen tussen 24.00 en 06.00 uur;
1˚. bij een ziekenhuisopname van zeven nachten en meer met vier;
2˚. bij een ziekenhuisopname van twee nachten en meer, maar minder dan zeven nachten, met drieënhalf;
3˚. bij ziekenhuisopname van minder dan twee nachten met drie;
d. in aanvulling op de onderdelen b en c, wordt in het geval van een combinatie van de factoren ‘blijvend letsel’ en ‘ziekenhuisopname’ de hoogst toepasselijke vermenigvuldigingsfactor toegepast.
[…]
11 Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijk randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zin gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
[…]