201801993/1/R3.
Datum uitspraak: 6 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Haren, thans: Groningen,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren".
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2018, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. C. Kuperus, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De raad heeft het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Haren" op 26 mei 2016 voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Het ontwerpplan is opgesteld om het buitengebied van Haren van actuele regels voor bouwen en gebruik te voorzien.
2. [appellant] is eigenaar van een perceel binnen het plangebied aan de [locatie] in Haren. De agrarische bestemming van het perceel blijft in het ontwerpbestemmingsplan onveranderd. [appellant] heeft in zijn zienswijze van 21 juni 2016 verzocht om het perceel te bestemmen voor wonen en de bouw van circa 40 woningen toe te staan.
3. Op 29 januari 2018 heeft de raad verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor het buitengebied van de gemeente Haren. Het voorbereidingsbesluit is op 7 februari 2018 bekend gemaakt.
4. Op 20 februari 2018 heeft [appellant] de raad schriftelijk in gebreke gesteld en op 8 maart 2018 heeft hij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren".
5. Op 14 november 2018 heeft de raad het ontwerpbestemmingsplan ingetrokken.
Ontvankelijkheid
6. De raad neemt het standpunt in dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het beroep, gelet op artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onredelijk laat is ingediend. [appellant] heeft sinds het verstrijken van de beslistermijn van 12 weken na de terinzagelegging van het bestemmingsplan volgens de raad nimmer contact gezocht met de gemeente over de voortgang van de procedure.
6.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met de artikelen 3:11 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van een bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Ingevolge het eerste lid, onder e, beslist de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb luidt: "Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit."
Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb luidt: "Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit […], is het niet aan een termijn gebonden."
Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb luidt: "Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."
6.2. De raad heeft het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Haren" op 26 mei 2016 ter inzage gelegd. Op 7 juli 2016 verliep de termijn van terinzagelegging. Gelet op artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro had de raad tot en met 29 september 2016 om een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan te nemen. De raad heeft een dergelijk besluit niet genomen.
6.3. Tussen het verstrijken van de beslistermijn van de raad en het instellen van beroep door [appellant] zit een tijdsverloop van 18 maanden. Voor de beoordeling van de vraag of het beroep onredelijk laat is ingediend, is het van belang om vast te stellen of [appellant] op het moment dat hij beroep instelde redelijkerwijs nog een besluit van de raad mocht verwachten. De Afdeling is van oordeel dat dit het geval is en dat het beroep daarom niet onredelijk laat is ingediend. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant] uit het voorbereidingsbesluit van 29 januari 2018 mocht afleiden dat de raad nog steeds van plan was om een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren" te gaan nemen.
7. Het beroep is ontvankelijk.
Niet tijdig nemen van besluit
8. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren".
8.1. De raad stelt dat de besluitvorming door verschillende oorzaken is vertraagd en vanwege de gemeentelijke herindeling met Groningen en Ten Boer ook enige tijd heeft stilgelegen. De raad heeft ter zitting erkend dat hij ten tijde van het nemen van het voorbereidingsbesluit de intentie had om het bestemmingsplan ook daadwerkelijk vast te stellen. Ter zitting is door de raad toegelicht dat de gemeente Groningen er op heeft aangedrongen om te wachten met het nemen van een besluit omdat het plan veel fouten zou bevatten. Volgens de raad is het bestemmingsplan nu wegens de opgelopen vertraging en nieuw verworven inzichten niet meer actueel. Er is tijd nodig om het bestemmingsplan op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en een weloverwogen besluit te nemen, aldus de raad.
8.2. Gelet op het voorgaande onder 6.2 stelt de Afdeling vast dat de raad ten onrechte niet binnen de termijn van artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro een besluit heeft genomen. Uit artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro volgt niet dat na intrekking van het ontwerpbestemmingsplan geen besluit meer hoeft te worden genomen. De intrekking van het ontwerpbestemmingsplan op 14 november 2018 heeft derhalve niet tot gevolg dat de raad geen besluit meer hoeft te nemen. Gezien het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij bij brief op 20 februari 2018 in gebreke is gesteld alsnog een besluit heeft genomen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
8.3. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op grond van artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb op te dragen om uiterlijk op 1 mei 2019 alsnog een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren" bekend te maken, voor zover dit bestemmingsplan betrekking heeft op het perceel van [appellant]. Een dergelijk besluit kan ook inhouden dat het bestemmingsplan niet wordt vastgesteld. Bij de vaststelling van de hiervoor genoemde termijn heeft de Afdeling rekening gehouden met het vergaderschema van de raad.
8.4. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling ziet aanleiding de hoogte van deze dwangsom vast te stellen op een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00.
8.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren";
III. draagt de raad van de gemeente Groningen op om uiterlijk op 1 mei 2019 het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren", voor zover dit betrekking heeft op het perceel van [appellant], op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Groningen aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het onder III. genoemde besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geeft ten aanzien van het onder III. bedoelde besluit;
VI. bepaalt dat de raad van de gemeente Groningen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Schueler w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019
288-913.