201900207/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 november 2018 in zaak nr. 18/741 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) van € 5.000,00 toegekend.
Bij besluit van 23 februari 2018 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, na verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2019, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 15 mei 2017 een aanvraag bij de CSG ingediend om haar op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) een uitkering uit het schadefonds toe te kennen.
De CSG heeft [appellante] bij het besluit van 28 september 2017 een uitkering toegekend van € 5.000,00, gebaseerd op letselcategorie 3 van de zogenoemde Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst). De CSG heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] gedurende een periode van ongeveer zes jaar wekelijks slachtoffer is geweest van stelselmatig huiselijk geweld en bedreigingen met geweld, als gevolg waarvan zij fysiek letsel heeft opgelopen en psychische klachten heeft. De CSG heeft in het besluit verder toegelicht dat zij bij stelselmatig huiselijk geweld in beginsel een uitkering uit letselcategorie 2 passend vindt, maar dat in het geval van [appellante] de aard en gevolgen ernstiger zijn dan bij die categorie hoort.
In het besluit op bezwaar van 23 februari 2018 heeft de CSG de motivering van het besluit van 28 september 2017 gewijzigd in de zin dat dat zij op basis van nadere informatie van de huisarts van [appellante] aanneemt dat de periode van geweld niet zes jaar, maar ruim negen jaar bedraagt. Nu letselcategorie 3 enkel wordt toegekend bij zeer lange duur of hoge frequentie, vindt de CSG deze categorie ook bij de langere periode passend.
De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2. [appellante] kan zich hier niet in vinden en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat de CSG haar een hogere uitkering had moeten toekennen, omdat bij haar sprake is van een ernstige complexe psychische stoornis.
2.1. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2.2. De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst. Deze zijn te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl).
Volgens paragraaf 1.2.1 van de Beleidsbundel moet het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben veroorzaakt om voor een uitkering in aanmerking te komen. Letsel is ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft. In paragraaf 2.5.2 is uiteengezet dat als een slachtoffer door een geweldsmisdrijf meerdere fysieke letsels, al dan niet in combinatie met psychisch letsel heeft opgelopen, het meest ernstige letsel leidend is bij het bepalen van de hoogte van de uitkering. Dat wil zeggen dat de hoogte van de uitkering wordt bepaald op basis van de letselcategorie die past bij het meest ernstige letsel. Bij meerdere letsels worden letselcategorieën dus niet opgeteld.
De Letsellijst bevat een lijst met geweldsmisdrijven die een indicatie geeft voor de vraag in welke gevallen de CSG ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Bij huiselijk geweld, waarbij over een langere periode sprake is van fysiek geweld of bedreigingen met geweld, wordt letselcategorie 2 toegepast. Betreft het huiselijk geweld, waarbij over een langere periode sprake is van fysiek geweld of bedreigingen met geweld, maar dat naar aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2, dan wordt letselcategorie 3 toegepast. Of ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en welke letselcategorie daarbij past, bepaalt de CSG op basis van de omstandigheden van het geval.
Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden. Voor de beoordeling daarvan heeft de CSG volgens de Letsellijst medische informatie nodig, waarbij het belangrijk is dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener. In dat kader is voor deze zaak van belang dat om in een hogere letselcategorie te komen dan categorie 3, sprake moet zijn van een ‘complexe psychische stoornis’ met (ernstige) langdurige beperkingen in dagelijkse bezigheden en waarvoor het slachtoffer langdurig in behandeling is (geweest). In dat geval kan maximaal letselcategorie 4 van toepassing zijn.
2.3. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar betoog dat sprake is van een complexe psychische stoornis in beroep een medische rapportage van haar behandelend psycholoog S. Kaya van 22 mei 2018 overgelegd en in hoger beroep een rapportage van Kaya van 22 februari 2019. In beide rapporten wordt uiteengezet dat [appellante] depressieve klachten heeft alsmede PTSS. Zij heeft onder meer last van slaapproblemen en vermoeidheidsklachten, gevoelens van hopeloosheid, geheugenproblemen, weinig zelfvertrouwen, een negatief zelfbeeld en veel piekeren. Ook heeft zij regelmatig opdringende herbelevingen van de mishandelingen van haar ex-man, met inbegrip van voorstellingen, gedachten of concrete waarnemingen en recidiverend dromen over haar ex-man. Zij heeft een sterk verhoogde prikkelbaarheid, die niet in die mate aanwezig was voordat de mishandelingen plaatsvonden, moeite met concentreren en schrikreacties. Volgens de rapporten staan de klachten in relatie met life-events. Ontwrichtende factoren zijn dat [appellante] nog steeds in het huis woont waar zij is mishandeld en dat haar ex-man en zoon autisme hebben. Wat betreft het behandeltraject wordt in beide rapporten uiteengezet dat het eerste deel bestaat uit het ventileren van belangrijke life-events en het tweede deel uit psycho-educatie, gericht op het aanleren van coping strategieën en het versterken van vaardigheden om op adequate wijze met problemen en klachten te leren omgaan. Wat betreft de prognose is in het rapport van 22 mei 2018 uiteengezet dat volledig of gedeeltelijk herstel enige tijd zal duren wegens de aard, complexiteit en ernst van de klachten en dat het er op lijkt dat het een langdurig traject zal worden.
2.4. De CSG heeft het rapport van 22 mei 2018 ter beoordeling aan haar medisch adviseur voorgelegd. Volgens de medisch adviseur blijkt uit dit rapport niet dat sprake is van een ernstige complexe psychische stoornis noch van een ernstige verstoring van het dagelijks leven van [appellante]. Ook staat op basis van dit rapport de duur van de behandeling nog niet vast, is niet gebleken van een multidisciplinaire behandeling, terwijl dat bij een complexe psychische stoornis wel vaak aangewezen is, en is mogelijk sprake van enige multicausaliteit nu in het rapport is aangegeven dat de klachten van [appellante] in relatie staan met life-events en daarbij ook het autisme van haar zoon is genoemd.
2.5. De door de medisch adviseur van de CSG gegeven toelichting is door [appellante] niet betwist. Ook uit het in hoger beroep overgelegde medische rapport, dat bijna identiek is aan het eerdere rapport, blijkt niet dat en waarom deze toelichting onjuist zou zijn, nu daarin niet op die toelichting wordt ingegaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de CSG in de rapporten van Kaya geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat sprake is van een complexe psychische stoornis met (ernstige) langdurige beperkingen in dagelijkse bezigheden en waarvoor [appellante] langdurig in behandeling is (geweest). Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG de uitkering van Kaya heeft mogen baseren op letselcategorie 3, hetgeen neerkomt op een uitkering van € 5.000,00.
2.6. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019
752.