201905528/1/A3 en 201905528/3/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Delft,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2019 in zaak nr. 18/7272 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2018 heeft het college [appellante] urgentie verleend voor de woningtypen flat met/zonder lift, portiekwoning en bovenwoning.
Bij besluit van 25 september 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. [appellante] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Stigter, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. [appellante] heeft op 20 maart 2018 een aanvraag om een urgentieverklaring voor woonruimte ingediend. Zij heeft een urgentieverklaring om sociaal-medische redenen aangevraagd, omdat zij problemen ondervindt in de huidige woning; een eengezinswoning met tuin. Deze woning is niet goed te ventileren en in de slaapkamers ontbreekt een verwarming. In de woning is het vochtig. Haar drie kinderen hebben longklachten. Daarnaast is [appellante] bekend met depressieve klachten en kreeg zij bij de geboorte van haar derde kind een postnatale depressie. De zorg voor de zieke kinderen is voor haar teveel, waardoor zij veel ondersteuning nodig heeft.
Besluitvorming
3. Het college heeft de aanvraag van [appellante] toegewezen, omdat er sprake is van een levensbedreigende dan wel levensontwrichtende situatie. Aan [appellante] is urgentie verleend voor de woningtypen flat met/zonder lift, portiekwoning en bovenwoning. Volgens het college kan met deze woningtypen de huidige problematische woonsituatie binnen drie maanden worden opgelost. [appellante] meent echter dat zij aanspraak maakt op een eengezinswoning met een tuin. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat het in verband met de gezondheid van [appellante] of een gezinslid noodzakelijk is om in een eengezinswoning met tuin te wonen. Zulke woningen zijn schaars en worden daarom alleen bij uitzondering in het zoekprofiel van een urgentie opgenomen.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet met een deskundigenverklaring heeft gestaafd dat haar gezin voor zijn woonbehoefte uitsluitend is aangewezen op een eengezinswoning met tuin. In dit geval heeft het college volgens de rechtbank daarom in redelijkheid kunnen afzien van het verstrekken van de gewenste voorrangsverklaring. De Huisvestingsverordening Delft 2015 biedt voor het honoreren van deze wens geen aanknopingspunten. Het belang om de kinderen voor enige tijd in de buitenlucht te laten kan ook worden gerealiseerd bij de aanwezigheid van een balkon bij een woning of in de openbare ruimte in de nabijheid van de woning, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. [appellante] beroept zich op de verklaring van kinderarts M.W. Hekkelaan van 24 juni 2019. Volgens die verklaring ondersteunt Hekkelaan de aanvraag voor een andere woning gelijkwaardig aan de huidige woning. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij hiermee door middel van een deskundigenverklaring heeft gestaafd dat haar gezin voor zijn woonbehoefte is aangewezen op een eengezinswoning met tuin.
5.1. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellante] geen afstand wil doen van een woning met tuin, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij ook met de verklaring van Hekkelaan niet met een deskundigenverklaring heeft gestaafd dat haar gezin voor zijn woonbehoefte uitsluitend is aangewezen op een eengezinswoning met tuin. Uit deze verklaring volgt in ieder geval niet dat de toegewezen woningtypen om gezondheidsredenen niet geschikt zouden zijn.
Het betoog faalt. Overigens heeft het college ter zitting van de Afdeling toegezegd dat erop zal worden toegezien dat een nieuwe aanvraag van [appellante] op basis van een eventuele nieuwe deskundigenverklaring, spoedig wordt behandeld.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Ley-Nell
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019
597.