ECLI:NL:RVS:2019:3288

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
201903786/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 30 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 mei 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen werd bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 november 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 18 april 2019 het beroep tegen deze afwijzing ook ongegrond. De referent, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 30 september 2019, en is daarmee definitief. De betrokken partijen zijn de vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de referent de rol van appellante vervult in deze procedure.

Uitspraak

201903786/1/V1.
Datum uitspraak: 30 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[referent],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 18 april 2019 in zaak nr. 18/8849 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank (zie de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3147). Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. De Vink
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2019
827.