ECLI:NL:RVS:2019:3288
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 30 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 mei 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen werd bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 november 2018 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 18 april 2019 het beroep tegen deze afwijzing ook ongegrond. De referent, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 30 september 2019, en is daarmee definitief. De betrokken partijen zijn de vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de referent de rol van appellante vervult in deze procedure.