ECLI:NL:RVS:2019:3287
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 december 2018. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 14 februari 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld.
De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris echter gegarandeerd dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden, zoals gesteld door het Bureau Medische Advisering, kon worden voldaan. Gezien de belangen van beide partijen heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling afgewezen en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 september 2019.