ECLI:NL:RVS:2019:3287

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
201906110/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 december 2018. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 14 februari 2019 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 15 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris echter gegarandeerd dat de vreemdeling niet zou worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden, zoals gesteld door het Bureau Medische Advisering, kon worden voldaan. Gezien de belangen van beide partijen heeft de voorzieningenrechter besloten om geen voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling afgewezen en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 september 2019.

Uitspraak

201906110/2/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 juli 2019 in zaak nr. 19/1881 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.    Ter zitting van de rechtbank heeft de staatssecretaris gegarandeerd dat de vreemdeling niet zal worden uitgezet als niet kan worden voldaan aan de reisvoorwaarden die door het Bureau Medische Advisering in zijn advies van 14 november 2018 zijn gesteld. Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter daarom geen voorlopige voorziening.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Laar
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2019
551.