ECLI:NL:RVS:2019:3277

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
201903718/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H.G. Sevenster
  • J. Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 25 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke aanvraag op 19 januari 2019 was afgewezen. De rechtbank had op 6 mei 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de situatie van moslims, niet zijnde Rohingya, niet voldoet aan de voorwaarden voor aanwijzing als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. De staatssecretaris heeft in zijn pleitnota argumenten aangevoerd waarom hij geen reden ziet om deze groep aan te merken als systematisch vervolgde groep. De Afdeling oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt, omdat de rechtbank de volledige motivering van de staatssecretaris niet heeft betrokken in haar oordeel.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris in asielzaken en de rol van de rechtbank in het toetsen van deze motivering.

Uitspraak

201903718/1/V2.
Datum uitspraak: 25 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2019 in zaak nr. NL19.1804 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2019 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 6 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de situatie van moslims, niet zijnde Rohingya, niet zodanig is dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor aanwijzing als risicogroep dan wel als kwetsbare minderheidsgroep. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat de rechtbank niet zijn volledige motivering heeft getoetst, nu hij in beroep een pleitnota heeft ingebracht waarin hij onder andere motiveert waarom hij geen reden ziet om moslims, niet zijnde Rohingya, aan te wijzen als een groep die systematisch wordt vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel deze groep aan te merken als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank deze motivering niet kenbaar heeft betrokken in haar oordeel.
1.1.    De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 mei 2019 in zaak nr. NL19.1804;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J. Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019
802-936.