ECLI:NL:RVS:2019:3243

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
201906494/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot uitzetting

Op 14 juli 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 27 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in een schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat de vreemdeling op 28 september 2019 zal worden uitgezet, wat betekent dat de bewaring op die dag zal worden opgeheven. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de maatregel van bewaring zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling bij onmiddellijke opheffing van deze maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de vreemdeling afgewezen en beslist dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

201906494/2/V3.
Datum uitspraak: 24 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 augustus 2019 in zaak nr. NL19.18826 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de maatregel van bewaring op te heffen omdat de Afdeling de bodemprocedure heeft aangehouden.
2.    De staatssecretaris heeft in de schriftelijke uiteenzetting te kennen gegeven dat de vreemdeling op 28 september 2019 zal worden uitgezet. Dat betekent dat met de uitzetting van de vreemdeling de bewaring op die dag zal worden opgeheven. Bij deze stand van zaken en gelet op de uit artikel 5 van het EVRM voortvloeiende termijnen, weegt het belang van de staatssecretaris zwaarder bij het voortduren van de maatregel van bewaring dan het belang van de vreemdeling bij het onmiddellijk opheffen van deze maatregel. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om te bepalen dat de maatregel van bewaring wordt opgeheven.
3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2019
347.