ECLI:NL:RVS:2019:3221
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot niet-ontvankelijk verklaring aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 februari 2019 niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2019 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling in zijn verzoek ontvangen en heeft geoordeeld dat, gelet op de omstandigheden van de zaak, het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 512,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming voor vreemdelingen die in asielprocedures betrokken zijn en de noodzaak om hen te beschermen tegen uitzetting tijdens het hoger beroep.