201807994/1/V2.
Datum uitspraak: 16 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 11 september 2018 in zaak nr. NL17.11236 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 11 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De vreemdeling voert aan dat zijn brief van 16 november 2017, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel gronden bevat.
1.1. De grief slaagt. Met wat de vreemdeling in zijn brief van 16 november 2017 heeft aangevoerd, heeft hij voldaan aan de eisen die artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb stelt. Daaruit blijkt, zij het op summiere wijze, op welke gronden de vreemdeling opkomt tegen het besluit van 19 juni 2017.
2. Het hoger beroep is alleen al daarom kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling overigens heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 11 september 2018 in zaak nr. NL17.11236;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2019
594.