ECLI:NL:RVS:2019:3152

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
201905000/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen beëindiging rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

Op 13 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 26 februari 2018 vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan was beëindigd en haar bevolen Nederland binnen vier weken te verlaten. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 27 november 2018 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 4 juni 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Arikan, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens haar onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist door artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 september 2019.

Uitspraak

201905000/1/V3.
Datum uitspraak: 13 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 juni 2019 in zaak nr. 18/9970 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan is beëindigd en bepaald dat zij Nederland binnen vier weken moet verlaten.
Bij besluit van 27 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Arikan, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2019
765.