201803065/1/R2.
Datum uitspraak: 6 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,
appellant,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Udenhout beschermd dorpsgezicht, 4e herziening (Kreitenmolenstraat 41A-43)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.M. van Grinsven en R.S. Bleijenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de samenvoeging van twee winkelpanden aan de Kreitenmolenstraat 41A en 43 te Udenhout tot één winkelpand van meer dan 1.000 m² aan bruto-vloeroppervlakte, alleen ten behoeve van de verkoop van rijwielen. In het voorheen geldende bestemmingsplan was bepaald dat de omvang per functionele eenheid maximaal 1.000 m² aan bruto-vloeroppervlakte mag bedragen.
[appellant] woont aan de [locatie] en hij vreest met name voor een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat door de toename van het verkeer langs beide zijden van zijn woning.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking
3. [appellant] heeft ter zitting de beroepsgronden ingetrokken die zien op een door hem gestelde privaatrechtelijke belemmering en de door hem opgeworpen vraag in hoeverre het overgangsrecht, behorend bij het voorheen geldende plan, in de weg staat aan het bestreden besluit.
Omgevingsdialoog
4. [appellant] betoogt op de eerste plaats dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan geen omgevingsdialoog heeft plaatsgevonden. Hierdoor heeft de raad onvoldoende rekening kunnen houden met de belangen en de wensen van omwonenden.
4.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
5. [appellant] betoogt verder dat de planherziening in strijd met het gemeentelijk beleid is vastgesteld, in het bijzonder met de nota "Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht kom Udenhout" (hierna: de nota) die de raad op 15 juni 2009 heeft vastgesteld. In de nota is in diverse passages gesteld dat grootschalige detailhandel ter plaatse van het plangebied niet is toegestaan, er is slechts plaats voor kleinschalige detailhandel en een dorps karakter zonder grote contrasten. Hiervoor geldt dat de afwisseling van functies is toegelaten, mits de woonfunctie dominant blijft. In dit verband wijst hij er ook op dat tot tweemaal toe, in 2013 en 2016, de perceelscheiding tussen de percelen aan de Kreitenmolenstraat 41A en 43 is verwijderd en vervolgens weer is teruggeplaatst nadat bestuursdwang werd aangezegd, omdat het college van burgemeester en wethouders de schaalvergroting die daardoor ontstond onwenselijk achtte met het oog op de bescherming van het dorpsgezicht. Zou het plan in stand blijven, dan zou elke detailhandel een gelijke behandeling kunnen eisen en zou het dorps karakter verloren gaan.
5.1. De raad stelt dat de rijwielhandel - naar aanleiding van de eerdere aanschrijvingen - heeft verzocht om medewerking voor het samenvoegen van de twee winkelpanden. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de raad de gevolgen voor het beschermd dorpsgezicht, de omwonenden en de initiatiefnemer onderzocht en opnieuw afgewogen, waarna is besloten om mee te werken aan het initiatief. De door [appellant] bedoelde passages hebben betrekking op de bescherming van de integriteit van de in de dorpskern van Udenhout aanwezige historische panden, waarvan in dit geval geen sprake is. Volgens de raad zijn de bedoelde passages in de nota opgenomen om te voorkomen dat waardevolle bebouwing - die geen onderlinge functionele relatie heeft - samensmelt. Daarnaast volgt volgens de raad uit de nota dat nieuwe bebouwing op achterterreinen is toegestaan, mits de bebouwing niet vanaf de straat zichtbaar is. In deze situatie gaat het om het samenvoegen van twee - reeds bestaande, niet-historische - winkelpanden die niet zichtbaar zijn vanaf de straatkant. Het gaat om een inpandige samenvoeging, waarbij de scheidingswand tussen de winkelpanden wordt doorbroken. Volgens de raad zal de samenvoeging van de winkelpanden om deze redenen niet ten koste gaan van de ruimtelijke karakteristiek van het dorpsgezicht.
5.2. De Afdeling overweegt dat de nota is opgesteld in het kader van de bescherming van het dorpsgezicht van de kom van Udenhout, waartoe ook het plangebied behoort. Als algemene uitgangspunten gelden kleinschaligheid en een ruimtelijke kwaliteit die past binnen of aansluit op de cultuurhistorische waarden. Naast de algemene uitgangspunten, wordt in de nota per zone van het beschermd dorpsgezicht aandacht besteed aan het voor de betreffende zone geldend beleid en de visie van de raad op de ruimtelijke ontwikkeling. Het perceel aan de Kreitenmolenstraat 43 ligt in het gebied dat in de nota als zone 4 wordt aangeduid. De Kreitenmolenstraat wordt gezien als het economische hart van Udenhout en detailhandel past binnen de bestaande bebouwing, mits aansluiting wordt gezocht bij de woonfunctie. Samensmelting van percelen is ongewenst, indien dit effect heeft op de ruimtelijke structuur of inrichting. Ook stelt de nota dat grootschalige ontwikkelingen niet passen bij de woonfunctie. In de nota wordt verder gesteld dat nieuwe bebouwing op achterterreinen is toegestaan, mits deze bebouwing niet zichtbaar is vanaf de straatkant.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het samenvoegen van de panden aan de Kreitenmolenstraat 41A en 43 geen negatieve invloed zal hebben op de ruimtelijke structuur of inrichting, nu het gaat om de inpandige samenvoeging van niet-historische panden die niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Met betrekking tot de door [appellant] geuite vrees dat andere detailhandel de uitbreiding of samenvoeging van panden zal eisen, heeft de raad gesteld dat in dit geval sprake is van de toelating van de samenvoeging van panden uitsluitend ten behoeve van een specifieke vorm van detailhandel. Gelet op de aard en omvang van een rijwielhandel en de locatie van het bedrijf, waarbij uit de aard van het bedrijf volgt dat een relatief groot ruimtebeslag nodig is door de aanwezigheid van een werkplaats en een magazijn, volgt de Afdeling de raad hierin. Indien een ander detailhandelsbedrijf uitbreiding of samenvoeging van panden zou wensen dient in een zodanig geval evenzeer te worden aangetoond dat dat niet ten koste zal gaan van het beschermd dorpsgezicht.
Het betoog faalt.
Aantasting woon- en leefklimaat en verkeersveiligheid
6. [appellant] betoogt dat de herziening van het bestemmingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van verkeersaantrekkende werking als gevolg van de samenvoeging van de panden en een verkeersonveilige situatie bij zijn woning. Voorts vreest [appellant] dat ter plaatse een uit een oogpunt van brandveiligheid onaanvaardbare situatie zal ontstaan en vraagt hij zich af of de ter zake benodigde omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verkregen.
6.1. De raad betoogt dat de samenvoeging van de winkelpanden niet zal leiden tot een toename van het verkeer en/of een hogere gebruiksintensiteit.
De samenvoeging van de panden richt zich op het efficiënter benutten van de ruimte en het voldoen aan de showroomeisen van de fietsfabrikanten. Zou sprake zijn van twee niet samenhangende detailhandelsvestigingen, dan zou de verkeersaantrekkende werking groter zijn. Ook gaat het om een naar aard en omvang afwijkende vorm van detailhandel, waarbij veel klanten per fiets komen. Gelet op deze uiteenzetting is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat ter plaatse geen onaanvaardbare overlast zal ontstaan ten gevolge van de toename van het verkeer. Evenmin is aannemelijk geworden dat als gevolg van het plan een verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
De brandveiligheid van het bedrijf na samenvoeging van de panden betreft een uitvoeringsaspect dat niet in het plan behoeft te worden geregeld.
De vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Wabo aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog van [appellant] geeft geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de Wabo niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Overigens is ter zitting gebleken dat de benodigde omgevingsvergunning inmiddels is verleend.
Het betoog faalt.
Inlassing zienswijze
7. Voor zover [appellant] in zijn beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze over het plan, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzenota is ingegaan op deze zienswijze. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest, heeft [appellant] in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist is.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskostenvergoeding
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019
45-914.