ECLI:NL:RVS:2019:3141

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
201904599/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

Op 12 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 juli 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit bezwaar werd op 30 januari 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 17 mei 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Stoetzer-van Esch, stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. In de procedure voor de Raad van State werd echter vastgesteld dat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling bestuursrechtspraak geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist door artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 september 2019.

Uitspraak

201904599/1/V2.
Datum uitspraak: 12 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2019 in zaak nr. 19/1517 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Stoetzer‑van Esch, advocaat te Lent, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019
314-920.