ECLI:NL:RVS:2019:3141
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 12 september 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 juli 2018 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit bezwaar werd op 30 januari 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 17 mei 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Stoetzer-van Esch, stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. In de procedure voor de Raad van State werd echter vastgesteld dat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling bestuursrechtspraak geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist door artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 september 2019.