201900691/1/A2.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2018 in zaak nr. 17/5259 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 definitief vastgesteld op nihil en € 14.541,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 24 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De dienst heeft de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2015 herzien en vastgesteld op € 11.369,00.
Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, voor zover dat ziet op de aanpassing van de opvanggegevens, gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2017 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen over de aanpassing van de opvanggegevens met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 24 juli 2017 ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat de opvanggegevens die verwerkt zijn in de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2015 onjuist zijn. De dienst heeft die gegevens aangepast en heeft op basis daarvan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2015 herzien en vastgesteld op € 11.369,00. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn standpunt gehandhaafd dat [persoon] dient te worden aangemerkt als de toeslagpartner van [appellante], omdat [persoon] op hetzelfde adres in de basisregistratie personen is ingeschreven als [appellante] en haar minderjarige kinderen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft erkend dat in het besluit van 24 juli 2017 onvoldoende is gemotiveerd op grond van welke gegevens de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2015 is herzien naar € 11.369,00. Naar het oordeel van de rechtbank is voormeld besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellante] tegen de andere onderdelen van het besluit van 24 juli 2017 (waaronder het aanmerken van [persoon] als toeslagpartner) geen beroepsgronden heeft ingediend.
3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaar is gericht tegen een terugvorderingsbesluit en een besluit tot herziening van het recht op kinderopvangtoeslag. Het beroep bij de rechtbank is gericht tegen het besluit op bezwaar van 24 juli 2017, waarbij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2015 en de terugvordering zijn herzien. Uit het desbetreffende bezwaarschrift van 12 april 2017, waarbij het in bezwaar bestreden besluit van 3 maart 2017 is bijgevoegd, kan niet worden afgeleid dat ook bezwaar is gemaakt tegen andere besluiten dan het besluit van 3 maart 2017.
4. [appellante] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] ten onrechte heeft aangemerkt als haar toeslagpartner en dat het tegen de wil van [appellante] aanmerken van [persoon] als haar partner een inbreuk op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven van [appellante] en haar kinderen inhoudt. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
609.