201900697/1/A2.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2018 in zaak nr. 17/6953 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij brief van 5 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] meegedeeld dat zij nog € 14.541,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 3 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 definitief vastgesteld op nihil en € 14.541,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij brief van 5 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] meegedeeld dat zij nog € 14.541,00 dient terug te betalen.
Bij besluit op bezwaar van 24 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2015 herzien en vastgesteld op € 11.369,00.
Bij brief van 16 augustus 2017 heeft [appellante] bezwaar gemaakt.
Bij het besluit van 26 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. De dienst heeft vastgesteld dat het bezwaar is gericht tegen de informatieve brief van 5 juli 2017 die geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is. Tegen deze brief staat daarom geen bezwaar en beroep open.
De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaar is gericht tegen een terugvorderingsbesluit en een besluit tot herziening van het recht op kinderopvangtoeslag.
2.1. [appellante] heeft in het bezwaarschrift van 16 augustus 2017 in de aanhef en de gronden vermeld dat het bezwaar is gericht tegen de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 juli 2017 onder vermelding van het kenmerk van deze brief. Ook is in het bezwaarschrift opgenomen: "Er wordt primair € 14.541,00 van belanghebbende terug- en ingevorderd." Dit terugvorderingsbedrag staat in de brief van 5 juli 2017. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat uit het bezwaarschrift blijkt dat [appellante] heeft beoogd bezwaar te maken tegen de brief van 5 juli 2017.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat deze brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is waartegen bezwaar en beroep openstaat. De brief van 5 juli 2017 is slechts informatief en houdt niet een wijziging van de rechtspositie van [appellante] in. Het rechtsgevolg is al ingetreden met het eerdere besluit van 3 maart 2017 waarbij de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2015 definitief is vastgesteld op nihil en € 14.541,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar zijn teruggevorderd. Tegen dit besluit stond wel de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van [appellante] tegen de brief van 5 juli 2017 niet-ontvankelijk is.
Het betoog faalt.
3. Uit het oordeel onder 2.1 volgt dat niet wordt toegekomen aan een bespreking van het betoog van [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] ten onrechte heeft aangemerkt als haar toeslagpartner.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
609.