ECLI:NL:RVS:2019:3089

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
201901153/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in politiegegevens van minderjarige zoon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 januari 2019 haar beroep ongegrond verklaarde. [Appellante] had op 9 oktober 2017 een verzoek ingediend bij de korpschef om inzage in de politiegegevens van haar minderjarige zoon, geboren in 2004. Dit verzoek werd afgewezen op 20 december 2017, omdat [appellante] door de rechtbank Rotterdam op 19 juni 2014 was ontheven van het ouderlijk gezag. De korpschef oordeelde dat het verstrekken van deze informatie niet in het belang van de zoon was, gezien de gedragingen van [appellante] en de bescherming van de rechten van de betrokkene en derden, zoals vastgelegd in de Wet politiegegevens (Wpg).

De rechtbank heeft de afwijzing van de korpschef onderschreven, waarbij zij zich baseerde op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [Appellante] betoogde dat zij op grond van artikel 337c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht had op inzage, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat zij geen wettelijk vertegenwoordiger was en daarom geen verzoek kon indienen op basis van de Wpg.

De Afdeling heeft de zaak op 30 augustus 2019 ter zitting behandeld, waar de korpschef vertegenwoordigd was door mr. J.S.T. Peek. De Afdeling concludeerde dat de korpschef op goede gronden had geoordeeld dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk was ter bescherming van de rechten van de zoon. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201901153/1/A3.
Datum uitspraak: 11 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2019 in zaak nr. 18/1177 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2017 heeft de korpschef het verzoek van [appellante] van 9 oktober 2017 om kennisneming van de politiegegevens van haar minderjarige zoon, geboren op [geboortedatum] 2004, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 januari 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2019, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.S.T. Peek, is verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] is bij beschikking van 19 juni 2014 door de rechtbank Rotterdam van het ouderlijk gezag over haar zoon ontheven. Zij heeft bij de korpschef op 9 oktober 2017 verzocht om inzage te krijgen in het dossier van haar [zoon], inclusief alle meldingen over deze periode vanaf januari 2015 tot op de datum van het verzoek. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen omdat [appellante] uit de ouderlijke macht is ontzet en zodanige gedragingen en uitlatingen in de richting van haar zoon, het pleeggezin en de voogd doet dat hij weigering noodzakelijk acht in het belang van de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg).
2.    De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de door de korpschef verstrekte stukken kennisgenomen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de korpschef dat het aan [appellante] verstrekken van informatie over haar zoon niet in het belang van haar zoon is en oordeelt dat de korpschef op goede gronden heeft geoordeeld dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten van haar zoon, de voogd en het pleeggezin.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Zij stelt dat zij op grond van artikel 337c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ook als niet met het gezag belaste ouder recht heeft op inzage in de politiegegevens van haar zoon. Zij stelt dat het noodzakelijk is dat zij inzage in de gegevens van haar zoon krijgt omdat zij smaad en laster ondervindt en ten onrechte wordt beschuldigd. Zij weet het verblijfsadres van haar zoon en het pleeggezin al. Dat kan dus geen reden zijn om de gegevens te weigeren.
4.    Artikel 25, eerste lid, van de Wpg luidt:
"De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan."
Artikel 26, tweede lid, van de Wpg luidt:
"De verzoeken ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden worden gedaan door hun wettelijk vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijk vertegenwoordigers."
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, luidt:
"Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
[…]
b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden"
5.    Nu [appellante] geen wettelijk vertegenwoordiger is van haar zoon, kan zij geen verzoek doen op grond van artikel 25 in samenhang met artikel 26 van de Wpg. Reeds daarom had de korpschef het verzoek af mogen wijzen.
6.    Ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling heeft de korpschef toegelicht dat de het verzoek is afgewezen vanwege het feit dat [appellante] geen wettelijk vertegenwoordiger is en haar zoon haar niet heeft verzocht namens hem de gegevens te vragen. De korpschef heeft daarnaast beoordeeld of op grond van artikel 377c van Boek 1 van het BW gegevens toch moeten worden verstrekt.
Artikel 377c van Boek 1 van het BW luidt:
"1. Onverminderd het bepaalde in artikel 377b van dit boek wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij […] het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
2. Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst het verzoek in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van de informatie verzet."
Op grond van het tweede lid van artikel 377c van boek 1 van het BW dient de niet met gezag belaste ouder aan wie informatie als bedoeld in het eerste lid van dat artikel is geweigerd zich te wenden tot de burgerlijk rechter met een verzoek dat de informatie op de door de burgerlijk rechter aan te geven wijze moet worden verstrekt. Aan de beoordeling van de vraag of de korpschef op grond van artikel 377c van boek 1 van het BW gegevens moet verstrekken, komt de Afdeling gelet op het tweede lid van artikel 377c van Boek 1 van het BW niet toe nu dat oordeel aan de burgerlijke rechter is voorbehouden. Dat betekent dat niet de Afdeling, maar de burgerlijke rechter een oordeel moet gegeven over de weigering om de door [appellante] gevraagde informatie te verstrekken.
7.    [appellante] stelt dat de rechtbank Den Haag haar in een uitspraak van 15 mei 2019 over dossierinzage bij de school van haar zoon in het gelijk heeft gesteld en de school inzage moet geven. Over die stelling overweegt de Afdeling dat de rechtbank in die zaak alleen heeft geoordeeld dat de school niet tijdig heeft beslist op haar verzoek. De rechtbank heeft zich in die zaak niet inhoudelijk uitgelaten over de vraag of inzage gegeven moet worden, maar het beroep terugverwezen voor behandeling in bezwaar door de school. Reeds daarom slaagt het betoog niet. Verder heeft [appellante] gewezen op het feit dat de korpschef een verzoek tot verstrekking van op haar betrekking hebbende politiegegevens in behandeling heeft genomen. Dat leidt niet tot een ander oordeel van de Afdeling, omdat dat verzoek van [appellante] niet ziet op haar zoon betrekking hebbende politiegegevens, maar alleen op die van haarzelf.
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2019
725.