ECLI:NL:RVS:2019:3061
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 5 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenrechtelijke zaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 februari 2018 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 13 februari 2019 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 16 juli 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek van de staatssecretaris ertoe strekt dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven, en heeft daarom besloten om het verzoek van de staatssecretaris toe te wijzen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2019.