201900109/4/A3.
Datum beslissing: 30 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 21 augustus 2019, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. E.J. Daalder (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201900109/3/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 30 augustus 2019 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker] is gehoord.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 30 augustus 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overweging
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. De ratio van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
3. [verzoeker] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt of zou kunnen lijden, omdat de staatsraad werkzaam is geweest als advocaat en plaatsvervangend landsadvocaat. [verzoeker] acht het niet uitgesloten dat de staatsraad bewindspersonen en bestuurders van overheden heeft geadviseerd in kwesties waarin hij partij is.
Het enkele feit dat de staatsraad in het verleden werkzaam was als advocaat en plaatsvervangend landsadvocaat en in die functie voor de overheid heeft opgetreden, is geen bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 2, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de staatsraad deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. Hetgeen [verzoeker] in dit verband verder heeft aangevoerd, levert evenmin een objectief gerechtvaardigd vermoeden op voor de (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.
4. [verzoeker] legt verder aan zijn verzoek ten grondslag dat het risico bestaat dat de staatsraad uit hoofde van zijn nevenfunctie als bestuurslid van de Stichting Oranjehotel deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. De omstandigheid dat de staatsraad bestuurslid is van de Stichting Oranjehotel heeft geen enkel verband met rechterlijke partijdigheid. De Afdeling verwerpt ook de door [verzoeker] in de schriftelijke stukken aan die partijdigheid ten grondslag gelegde motivering, die naar het oordeel van de Afdeling de grenzen van het betamelijke overschrijdt.
5. De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Daarom zal de Afdeling op voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend verzoek om wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter griffier
604.