ECLI:NL:RVS:2019:2975

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
201906170/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag voor een visum voor kort verblijf ingediend, welke door de minister van Buitenlandse Zaken op 11 mei 2018 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 6 februari 2019 door de minister ongegrond verklaard. Hierop volgde de procedure bij de rechtbank, die de vreemdeling in het ongelijk stelde.

De Raad van State, in zijn rol als Afdeling bestuursrechtspraak, heeft op 30 augustus 2019 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op een visum voor drie maanden of minder, waarvoor volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep mogelijk is. Hierdoor verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken hoeft in dit geval geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

201906170/1/V3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 augustus 2019 in zaak nr. 19/996 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2018 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Ozkara, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over een visum voor drie maanden of minder. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2019
765.