ECLI:NL:RVS:2019:2975
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 augustus 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag voor een visum voor kort verblijf ingediend, welke door de minister van Buitenlandse Zaken op 11 mei 2018 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 6 februari 2019 door de minister ongegrond verklaard. Hierop volgde de procedure bij de rechtbank, die de vreemdeling in het ongelijk stelde.
De Raad van State, in zijn rol als Afdeling bestuursrechtspraak, heeft op 30 augustus 2019 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op een visum voor drie maanden of minder, waarvoor volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep mogelijk is. Hierdoor verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken hoeft in dit geval geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.