ECLI:NL:RVS:2019:2967

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
201906050/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel

Op 20 juni 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inging op 21 juni 2019. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. Op 2 augustus 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 augustus 2019 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat tegen een vrijheidsbeperkende maatregel geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen redenen heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot een doorbreking van het verbod op hoger beroep, zoals het ontbreken van een eerlijk proces.

De Raad van State heeft in haar beslissing aangegeven dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 augustus 2019, waarbij mr. N. Verheij als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, de griffier.

Uitspraak

201906050/1/V3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], zich ook noemende [persoon],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 augustus 2019 in zaak nr. NL19.16751 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2019 is de vreemdeling met ingang van 21 juni 2019 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 2 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
3.    De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019
595.