ECLI:NL:RVS:2019:2965

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
201900075/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van 24-uursopvang aan een medisch kwetsbare vreemdeling in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in eerste instantie niet in aanmerking kwam voor 24-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (BBB-voorziening) van de gemeente Amsterdam. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat hem op 10 november 2016 had meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor deze opvang. Het college had in mei 2018 het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaard, waarna de rechtbank Den Haag op 18 december 2018 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 28 augustus 2019 geoordeeld dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling, als medisch kwetsbaar persoon, belang heeft bij een zorgvuldige medische toets door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD). De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de vreemdeling in de periode van 11 november 2016 tot begin mei 2018 ten onrechte geen 24-uursopvang is aangeboden, ondanks zijn medische kwetsbaarheid. De rechtbank had niet onderkend dat de vreemdeling een actueel belang heeft bij de retrospectieve vaststelling van zijn GGD-indicatie.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van vreemdelingen die aanspraak maken op opvang.

Uitspraak

201900075/1/V1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 december 2018 in zaak nr. 18/3729 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 10 november 2016 heeft het college, voor zover nu van belang, de vreemdeling meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de 24-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (hierna: de BBB-voorziening).
Bij besluit van 16 mei 2018 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    In deze procedure gaat het om de opvang die het college aan ongedocumenteerde vreemdelingen biedt in de BBB-voorziening. Voor medisch kwetsbare vreemdelingen gold volgens het beleid dat het college ten tijde van het besluit van 16 mei 2018 voerde dat de toelating tot de 24-uursopvang in de BBB-voorziening was beperkt tot vreemdelingen die beschikten over een indicatie van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: de GGD). Niet-kwetsbare vreemdelingen verwees het college naar de 17-uursopvang in de BBB-voorziening.
2.    Bij uitspraak van 26 april 2018 in zaken nrs. 17/3441 en 17/3900 heeft de rechtbank een eerder besluit op bezwaar van 9 februari 2017 vernietigd, omdat het college zijn vergewisplicht heeft geschonden door dit besluit te baseren op een niet-gemotiveerd advies van de GGD. Naar aanleiding van de gelijktijdig getroffen voorlopige voorziening heeft het college de vreemdeling begin mei 2018 alsnog 24-uursopvang in de BBB-voorziening geboden. Daarvan heeft de vreemdeling twee dagen gebruik gemaakt. Op verzoek van de vreemdeling heeft het college deze opvang vervolgens omgezet in een uitkering voor levensonderhoud. Bij wijze van voorschot heeft het college aan de vreemdeling een bedrag van € 250,00 uitgekeerd. Daarbij is het gebleven, omdat het college bij besluit van 16 mei 2018 opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar heeft beslist. Het college heeft op basis van een op 13 september 2018 door de GGD uitgevoerde screening met ingang van die datum de vreemdeling alsnog een uitkering van € 450,00 per maand toegekend. In deze procedure met als inzet de gestelde aanspraak van de vreemdeling op 24-uursopvang in de BBB-voorziening in de periode vanaf 11 november 2016 staat centraal het belang van de vreemdeling bij zijn beroep.
De uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de zitting en de nadien bij partijen ingewonnen schriftelijke informatie vast is komen te staan dat het college de vreemdeling op basis van een GGD-indicatie met ingang van 13 september 2018 24-uursopvang in de BBB-voorziening aanbiedt en dat de vreemdeling ervoor heeft gekozen een uitkering van € 450,00 per maand in de vorm van leefgeld te ontvangen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de vreemdeling met zijn beroep niet in een materieel gunstiger positie kan komen. Daarom heeft de vreemdeling geen belang meer bij zijn beroep en wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
De grief
4.    De enige grief is gericht tegen de onder 3. weergegeven overwegingen. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat hij als medisch kwetsbaar persoon belang houdt bij een zorgvuldige medische toets door de GGD. Daarbij wijst hij erop dat het college als er geen plek is in de 24-uursopvangvoorziening een uitkering verstrekt. Hij voert in dit verband aan dat het college bewoners van de BBB-locatie Walborg met een 24-uursindicatie van de GGD een bedrag van € 50,00 per week verstrekt om eten te kopen en dat hij daarop al vanaf 11 november 2016 aanspraak maakt.
4.1.    Uit het Uitvoeringsprogramma Vreemdelingen 2.0 van juli 2016 en het Jaarplan 2017 vreemdelingenbeleid van 16 februari 2017, en de toelichting daarop bij brieven van het college van 7 juni en 18 juli 2017 aan de gemeenteraad, volgt dat medisch kwetsbare vreemdelingen met een GGD-indicatie in aanmerking komen voor 24-uursopvang in de BBB-voorziening dan wel leefgeld, afhankelijk van de beschikbaarheid van plekken. Aan daarvoor in aanmerking komende vreemdelingen verstrekt het college bij opvang in eigen kring een vaste vergoeding van € 450,00 per maand. Indien de 24-uursopvang in Walborg plaatsvindt, verstrekt het college een bedrag van € 50,00 per week aan leefgeld, omdat op die locatie de bewoners zelf in hun maaltijd voorzien.
De Afdeling volgt het standpunt van het college ter zitting bij de rechtbank dat het bieden van onderdak niet met terugwerkende kracht kan gebeuren. Dit laat echter de gestelde aanspraak van de vreemdeling op gederfd leefgeld onverlet. Omdat die aanspraak afhankelijk is van de GGD-indicatie over de medische kwetsbaarheid van de vreemdeling en die beoordeling retrospectief kan plaatsvinden, heeft de rechtbank niet onderkend dat hij een actueel belang heeft bij de retrospectieve vaststelling van die indicatie.
De grief slaagt.
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling voor het overige in hoger beroep aanvoert, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
In het beroep
6.    Het beroep spitst zich toe op de vraag of het college in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld door de vreemdeling in de periode van 11 november 2016 tot begin mei 2018 24-uursopvang in de BBB-voorziening te onthouden. De vreemdeling voert aan dat wegens zijn medische kwetsbaarheid het college hem ten onrechte niet voor 24-uursopvang in aanmerking heeft gebracht.
6.1.    Het college heeft in het besluit van 16 mei 2018 het standpunt ingenomen dat de vreemdeling, na afloop van de maximale termijn van één jaar opvang krachtens het zogenoemde Programma Vreemdelingen in Daalburgh, vanaf 24 oktober 2016 tot 11 november 2016 24-uursopvang van het college heeft ontvangen in afwachting van de indicatie van de GGD over zijn medische kwetsbaarheid. Aansluitend heeft het college de vreemdeling 17-uursopvang in de BBB-voorziening aangeboden. De vreemdeling heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zelf langdurig in zijn opvang heeft voorzien. Verder heeft het college erop gewezen dat de vreemdeling aan een uitnodiging voor een medisch onderzoek door de GGD op 11 mei 2018 geen gevolg heeft gegeven, terwijl nader medisch onderzoek was aangewezen om te beoordelen of sprake is van een 24-uursindicatie. Daarom is aan het besluit van 16 mei 2018 geen nieuw GGD-advies ten grondslag gelegd, aldus het college.
6.2.    Dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van de 17-uursopvang in de BBB-voorziening maakt op zichzelf niet dat hij geen 24-uursopvang in de BBB-voorziening zou behoeven. De vreemdeling heeft onder verwijzing naar een brief van Equator van 4 mei 2018, waarin een arts verklaart dat de vreemdeling bij deze instelling in behandeling is en dat daarvoor een stabiele woonomgeving zeer gewenst is, voor zijn verblijf elders een plausibele reden gegeven. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3169. Verder staat vast dat het college de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om begin mei 2018 een GGD-screening te hebben. Vervolgens zijn partijen in discussie gegaan over de vraagstelling die door het college aan de GGD zou moeten worden voorgelegd. Daarbij heeft de vreemdeling er bij het college op aangedrongen dat het inzichtelijk maakt wat het advies van de GGD is geweest dat heeft geleid tot de brief van 10 november 2016. De vreemdeling heeft geen plausibele reden gegeven waarom hij gezien de noodzaak van een GGD-indicatie niet naar de screening van de GGD is gegaan. Daarbij is van belang dat het college hem al in een brief van 4 mei 2018 heeft meegedeeld dat het een GGD-screening nodig heeft om opnieuw op het door hem gemaakte bezwaar te beslissen. Door desondanks niet op de uitnodiging van het college in te gaan, moet worden vastgesteld dat de vreemdeling de totstandkoming van een nieuw GGD-advies heeft gefrustreerd. Dat hij bij brief van 5 november 2018 aan de rechtbank betwist dat hij heeft geweigerd aan een nader medisch onderzoek door te GGD mee te werken, weegt daartegen niet op. Omdat het college zonder medisch onderzoek niet kan laten vaststellen of de vreemdeling als medisch kwetsbaar moet worden beschouwd en het daarbij gebruik maakt van de medische deskundigheid van de GGD, heeft het college in het besluit van 16 mei 2018 niet ten onrechte deze weigerachtige houding van de vreemdeling voor diens rekening en risico gelaten en daaraan de conclusie verbonden dat een positieve indicatie voor 24-uursopvang in de BBB-voorziening ontbreekt.
De beroepsgrond faalt.
7.    Het beroep is ongegrond. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 december 2018 in zaak nr. 18/3729;
III.    verklaart het beroep in die zaak ongegrond;
IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
32.