ECLI:NL:RVS:2019:2916

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
201807005/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • H. Bolt
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van politiegegevens aan verhuurder ter voorkoming van strafbare feiten

In deze zaak gaat het om de verstrekking van politiegegevens door de korpschef aan de verhuurder van een woning, waar de appellant, [appellant], huurde. De korpschef had op 30 juni 2017 besloten om gegevens over de verhuur van de woning aan een derde te verstrekken, met als doel strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2019 behandeld. De appellant betoogde dat de verstrekking van de gegevens niet rechtmatig was, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden van de Wet politiegegevens (Wpg). Hij stelde dat de gegevens civielrechtelijk van aard waren en dat er geen strafrechtelijke handhaving aan de orde was. De rechtbank oordeelde echter dat de verstrekking van de gegevens noodzakelijk was om te voorkomen dat de woning opnieuw voor strafbare feiten zou worden gebruikt. De Afdeling bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de korpschef terecht had gehandeld door de gegevens te verstrekken, gezien het zwaarwegende algemeen belang van het voorkomen van strafbare feiten. De Afdeling oordeelde dat de gegevens als politiegegevens konden worden aangemerkt, omdat deze waren verkregen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201807005/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2018 in zaak nr. 17/4331 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2017 heeft de korpschef besloten om gegevens met betrekking tot de verhuur van de woning aan de [locatie 1], zoals die in de politiesystemen bekend zijn, aan een derde te verstrekken.
Bij uitspraak van 11 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. R.P. Nijssen en mr. E.E. van Herk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De inspecteur van politie [inspecteur] heeft op 30 mei 2017 een proces-verbaal opgemaakt over de woning die [appellant] huurde aan de [locatie 1]. In het proces-verbaal staat dat uit onderzoek blijkt dat [appellant] de desbetreffende woning tussen juli 2015 en 4 april 2017 heeft onderverhuurd. De korpschef heeft de gegevens in het proces-verbaal als politiegegevens aangemerkt. Met toepassing van artikel 19, aanhef en onder a, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) heeft de korpschef besloten de politiegegevens te verstrekken aan de eigenaresse van de woning, [verhuurder], om strafbare feiten te voorkomen en/of op te sporen.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat door het aan de verhuurder verstrekken van de politiegegevens in het proces-verbaal van 30 mei 2017 kan worden voorkomen dat de woning in de toekomst wordt gebruikt voor strafbare feiten. Uit een nader proces-verbaal van 18 januari 2018 volgt dat er onderdak is geboden aan een crimineel met vuurwapens en dat sprake is geweest van oplichting en onderverhuur. Volgens de rechtbank kon de verhuurder [appellant] op deze feiten aanspreken en actie ondernemen. Dit zwaarwegende algemeen belang heeft de korpschef volgens de rechtbank mogen laten prevaleren boven het belang van [appellant] bij het voorkomen van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. De verstrekking mocht de korpschef noodzakelijk achten en ook was de officier van justitie op grond van artikel 12 van de Politiewet 2012 bevoegd om toestemming te geven, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de persoonsgegevens in het proces-verbaal niet aan de verhuurder mochten worden verstrekt. Volgens hem is aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 19 van de Wpg niet voldaan. Volgens [appellant] waren de gegevens civielrechtelijk van aard en niet strafrechtelijk. De inspecteur van politie die het proces-verbaal van 30 mei 2017 opmaakte, trad bij de vermeende onderverhuur tussen de betrokken partijen op als bemiddelaar. De inspecteur was daar niet vanuit strafrechtelijk oogpunt: er is geen aangifte tegen [appellant] gedaan en er is ook kennelijk geen aanleiding geweest om strafrechtelijk tegen hem op te treden. Achteraf zijn in een civielrechtelijke procedure de vorderingen van de onderhuurder ook afgewezen. Ook was de beslissing tot verstrekking niet in overeenstemming met het bevoegd gezag, zoals artikel 19 van de Wpg vereist. Omdat het in dit geval niet ging om strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, is de officier van justitie die voor de verstrekking toestemming heeft gegeven ten onrechte als ‘bevoegd gezag’ aangemerkt.
3.1.    Artikel 1 van de Wpg luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
b. politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Politiewet 2012;
[…]"
Artikel 19 (verstrekking aan derden incidenteel) luidt: "In bijzondere gevallen kan de verantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Artikel 3 van de Politiewet 2012 luidt:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Artikel 12, eerste lid, luidt:
"Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van de justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van de officier van justitie."
3.2.    De Afdeling stelt vast dat aan het besluit artikel 19, aanhef en onder a, van de Wpg ten grondslag ligt, nu de korpschef met de verstrekking van de politiegegevens aan de verhuurder de bedoeling had te voorkomen dat met de woning nog meer strafbare feiten worden gepleegd.
3.3.    De Afdeling overweegt dat de gegevens betreffende [appellant] zijn neergelegd in het proces-verbaal van 30 mei 2017, dat door een inspecteur van de politie op ambtseed is opgemaakt. Bovenaan het proces-verbaal staat ‘Team opsporing’. In het proces-verbaal staat dat de eenheid Amsterdam van de politie een onderzoek met de naam ‘13Aldrin’ heeft uitgevoerd. In het kader van dat onderzoek hebben een man en een vrouw op 4 april 2017 verklaringen gedaan over de onderhuur van de woning aan [locatie 1] door [appellant]. Zij verklaarden dat zij de woning aan [locatie 1] sinds medio 2015 van [appellant] huurden. De huur van ongeveer € 1.350 à € 1.400 per maand werd contant betaald. Sinds medio 2016 wordt, zo begrijpt de Afdeling uit de verklaring van de man in het proces-verbaal, de huur niet meer maandelijks contant betaald, maar vindt verrekening plaats met een vordering die de man heeft op [appellant]. In dit proces-verbaal staat voorts dat [appellant] heeft verklaard dat hij zelf aan de [locatie 2] woont.
Hoewel de aard van de verklaringen betrekking had op onderverhuur van de woning, zijn de persoonsgegevens in het proces-verbaal van 30 mei 2017 naar het oordeel van de Afdeling als politiegegevens aan te merken. De gegevens zijn verkregen in het kader van de politietaak, nu kennelijk het Team opsporing de verklaringen heeft opgenomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012 is met dat onderzoek gediend. Dat het onderzoek nadien niet tot een strafrechtelijk optreden jegens [appellant] heeft geleid, wat daarvan ook zij, doet aan die kwalificatie niet af. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het feit dat de inspecteur die het proces-verbaal heeft opgesteld als bemiddelaar optrad, niet afdoet aan diens bevoegdheid om een proces-verbaal op te stellen. Het betoog slaagt niet. Nu uit het vorenstaande volgt dat het in dit geval ging om strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, is het betoog dat de betrokken officier van justitie niet als ‘bevoegd gezag’ kon worden aangemerkt en geen toestemming voor de verstrekking mocht geven eveneens tevergeefs voorgedragen.
4.    [appellant] voert aan dat de vereiste noodzaak om de politiegegevens te kunnen verstrekken ontbreekt. Volgens hem betreft het hier niet het voorkomen en opsporen van strafbare feiten. In het proces-verbaal van 30 mei 2017 was slechts het (vermeende) onderverhuren van de woning aan de orde. De rechtbank had het feit dat de woning werd gebruikt door een voortvluchtige crimineel niet bij haar oordeel mogen betrekken. [appellant] ontkent voorts dat er acht aangiftes van oplichting tegen hem zouden zijn gedaan.
4.1.    In het bestreden besluit staat dat eerdere strafbare feiten hebben plaatsgevonden, maar dat die informatie niet met de verhuurder wordt gedeeld. Ter toelichting op die feiten staat in het besluit dat de woning is gebruikt door een (voortvluchtige) crimineel, waarbij ook vuurwapens zijn aangetroffen. Volgens het besluit is de korpschef daarnaast gebleken dat er acht aangiftes van oplichting tegen [appellant] zijn gedaan door personen aan wie hij zolderkamers verhuurde.
Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek door de rechtbank heeft de korpschef het proces-verbaal van 18 januari 2018 overgelegd. In dit proces-verbaal, dat de eerdergenoemde inspecteur van de politie eveneens op ambtseed heeft opgemaakt, staat dat de landelijke eenheid van de politie een opsporingsonderzoek met de naam ‘26Mic’ heeft uitgevoerd. In een zaaksdossier in dat onderzoek wordt beschreven hoe [appellant] woonruimte en auto's verhuurde aan daders van misdrijven, op een wijze waarbij zij uit het zicht van de Nederlandse overheid konden blijven. Op 12 februari 2015 is in de woning [locatie 1] een voortvluchtige crimineel aangehouden en bij het doorzoeken van de woning werden onder andere circa 240 gram hasj, een stroomstootwapen, een vacuümapparaat met daarin sporen van cocaïne en twee vuurwapens aangetroffen. Deze persoon heeft verklaard dat hij de woning zonder contract van [appellant] huurde. In een tweede zaaksdossier in het onderzoek ‘26Mic’ wordt beschreven dat de woning illegaal is onderverhuurd en dat in verband met het niet-nakomen van gemaakte afspraken over het huren van de woning acht personen aangifte van oplichting tegen [appellant] hebben gedaan, aldus het proces-verbaal.
4.2.    Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze de eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Voor zover [appellant] betwist dat hij wist dat de persoon die op 12 februari 2015 was aangehouden, een voortvluchtige crimineel was, doet dat er niet aan af dat hij - zoals uit het proces-verbaal van 18 januari 2018 volgt - meerdere woningen zonder huurcontract verhuurde, aan personen zonder paspoort of met valse identiteitsdocumenten, door contante betalingen te accepteren en door de feitelijke gebruikers van auto's af te schermen door deze op zijn eigen naam te huren. Dat [appellant] betwist dat er acht aangiftes van oplichting tegen hem zouden zijn gedaan, is onvoldoende om in zoverre aan de vermeldingen daarover in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 18 januari 2018 te twijfelen. In dat proces-verbaal staat overigens dat de genoemde feiten [appellant] niet ten laste zijn gelegd vanwege de grootte van het onderzoek.
Zoals de korpschef ter zitting heeft toegelicht, vreesde hij ervoor dat op dit adres opnieuw dezelfde overtredingen zouden worden begaan als aan de orde in het proces-verbaal van 18 januari 2018. De korpschef heeft politiegegevens aan de verhuurder verstrekt in de hoop dat de verhuurder de huurovereenkomst met [appellant] zou beëindigen. In verband met de persoonlijke levenssfeer van [appellant] heeft de korpschef er in redelijkheid voor gekozen om niet de gegevens inzake de verschillende strafrechtelijke incidenten aan de verhuurder te verstrekken, maar is volstaan met een proces-verbaal over het onderverhuren van de woning, hetgeen volgens het huurcontract niet is toegestaan. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het aan de verhuurder verstrekken van de politiegegevens van [appellant] uit het proces-verbaal van 30 mei 2017 noodzakelijk was in het licht van het voorkomen van strafbare feiten.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] herhaalt in het hogerberoepschrift zijn grond uit het beroepschrift dat de verstrekking disproportioneel is en dat de korpschef bij afweging van de betrokken belangen zijn belang om de gegevens niet te verstrekken, gelet op zijn persoonlijke levenssfeer, zwaarder had moeten laten wegen. In de overwegingen van de bestreden uitspraak is ingegaan op deze beroepsgrond. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende beroepsgrond in de uitspraak onjuist zou zijn. Deze hogerberoepsgrond kan derhalve niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Slump    w.g. Konings
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
612.