ECLI:NL:RVS:2019:2910

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
201809992/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de herziening van huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2018, waarin het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 september 2017 ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 vastgesteld op € 281,00 en een bedrag van € 1.487,00 teruggevorderd. [Appellant] betoogt dat deze herziening in strijd is met artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet binnen de voorgeschreven termijn van acht weken na kennisname van de gewijzigde inkomensgegevens heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen de termijn had gehandeld, aangezien de herziening was gebaseerd op het verzamelinkomen dat door de Inspecteur voor de inkomstenbelasting was vastgesteld op 12 mei 2017.

Tijdens de zitting op 18 juli 2019 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door een gemachtigde en de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd was door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellant] tegen de herziening van de huurtoeslag beoordeeld. [Appellant] voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was tot verrekening van teveel betaalde voorschotten, maar de Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen wel degelijk bevoegd was tot deze verrekening. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de herziening van de huurtoeslag rechtmatig was en dat de terugvordering van teveel ontvangen voorschotten niet in strijd was met de wet.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.

Uitspraak

201809992/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2018 in zaak nr. 17/6050 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 vastgesteld op € 281,00 en een bedrag van € 1.487,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 2 september 2017 ten grondslag gelegd dat bij het bepalen van het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 is uitgegaan van een geschat gezamenlijk inkomen van € 15.300,00. Mede op grond hiervan heeft de dienst het voorschot huurtoeslag voor 2012 bij voorschotbeschikking van 21 april 2012 bepaald op € 1.751,00. Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 1.768,00. Daarbij is de dienst uitgegaan van het in de Basisregistratie Inkomen vermelde gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] over 2012 van € 15.733,00. Volgens nieuw verkregen informatie uit de Basisregistratie Inkomen bedroeg het inkomen van [appellant] over het jaar 2012 € 20.440,00. Mede op grond hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 herzien en opnieuw vastgesteld op € 281,00 en het teveel ontvangen voorschot ten bedrage van € 1.487,00 teruggevorderd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 september 2017 rechtmatig is.
Het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn huurtoeslag voor het jaar 2012 in strijd met artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft herzien en vastgesteld op een bedrag van € 281,00. Hij voert aan dat ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Awir een herziening van een vastgestelde tegemoetkoming moet geschieden binnen acht weken nadat het gewijzigde inkomensgegevens bij de dienst bekend is geworden. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2012 die [appellant] op 20 maart 2017 heeft ingediend blijkt dat hij over 2012 een verzamelinkomen had van € 20.440,00. De Belastingdienst/Toeslagen was dus vanaf 22 maart 2017 op de hoogte van dit verzamelinkomen en had daarom voor 15 mei 2017 zijn huurtoeslag voor het jaar 2012 moeten herzien. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen pas bij besluit van 9 juni 2017 de huurtoeslag op grond van het nieuwe inkomensgegeven heeft herzien is dat besluit volgens [appellant] in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Awir genomen.
2.1.    Artikel 20 van de Awir luidt:
"1.    Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2.    De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3.    Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag."
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder: inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen."
Artikel 7, eerste lid, van de Awir luidt: "Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen."
Artikel 8, eerste lid, luidt: "Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven."
In artikel 21, aanhef en onder e, ten eerste, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), is bepaald dat onder inkomensgegeven wordt verstaan: "indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen."
2.2.    Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag moet uitgaan van het verzamelinkomen dat de Inspecteur voor de inkomstenbelasting heeft vastgesteld. Dit is het inkomensgegeven dat in de Basisregistratie Inkomensgegeven wordt geplaatst. De Inspecteur heeft het verzamelinkomen voor het jaar 2012 van [appellant] bij de Aanslag 2012 inkomensbelasting en premie volksverzekeringen van 12 mei 2017 vastgesteld. De termijn van acht weken die is vermeld in artikel 20, tweede lid, van de Awir is dus aangevangen op 12 mei 2017. De Belastingdienst/Toeslagen heeft binnen die termijn van acht weken bij besluit van 9 juni 2017 de huurtoeslag van [appellant] opnieuw berekend en vastgesteld. Het besluit van 9 juni 2017 is dus, anders dan [appellant] betoogt, niet in strijd met artikel 20, tweede lid, van de Awir genomen.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de over 2012 toegekende huurtoeslag heeft verrekend en tot die verrekening bevoegd was. Hij stelt dat in het dossier geen stukken zijn opgenomen waaruit blijkt dat de verrekening heeft plaatsgevonden. Hij voert verder aan dat hij niet over de verrekening is geïnformeerd, hetgeen volgens hem in strijd is met artikel 24, achtste lid, van de Invorderingswet. De verrekening is daarom in 2012 niet bevoegdelijk gedaan. Volgens [appellant] betekent dit dat de  terugvordering van teveel toegekende voorschotten over het jaar 2009 op 2 maart 2017 is verjaard.
3.1.    Artikel 26 van de Awir luidt:
"Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd."
Artikel 28, eerste lid, van de Awir luidt:
"De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen."
Artikel 30, eerste lid, van de Awir luidt:
"De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar."
Artikel 32, eerste en tweede lid, van de Awir luidt:
"1. Indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering, daaronder begrepen de in artikel 27 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten, niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.
2. De invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een door de Belastingdienst/Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. […]"
Artikel 4:104, eerste lid, van de Awb luidt:
"De rechtsvordering tot betaling van een geldsom verjaart vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken."
3.2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 11 juli 2011 de huurtoeslag van [appellant] over 2009 vastgesteld op nihil en € 2.497,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. Volgens een overzicht dat de Belastingdienst/Toeslagen in beroep en hoger beroep heeft overgelegd, heeft de dienst op 6 april 2012 € 1.479,00 van het toegekende voorschot huurtoeslag over 2012 verrekend met de terugvordering van teveel betaalde voorschotten over het jaar 2009. De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid van dit overzicht te twijfelen. De enkele stelling van [appellant] dat de verrekening niet heeft plaatsgevonden is daarvoor onvoldoende.
Anders dan [appellant] betoogt, is deze verrekening niet onrechtmatig geschied omdat de Belastingdienst/Toeslagen hem daarover niet heeft geïnformeerd. Artikel 24 van de Invorderingswet, waarop [appellant] in dit verband een beroep doet, is op deze verrekening niet van toepassing. Dat artikel gaat over bevoegdheden van de ontvanger. De ontvanger is echter niet bevoegd teveel betaalde voorschotten toeslag in te vorderen. Uit artikel 32, eerste en tweede lid, van de Awir volgt dat de invordering van het bedrag van de terugvordering een bevoegdheid is van de Belastingdienst/Toeslagen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
507.