ECLI:NL:RVS:2019:289

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
201703917/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 18 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 11 april 2017 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 januari 2019 uitspraak gedaan. De vreemdeling heeft in hoger beroep een rapport overgelegd dat haar Eritrese identiteit en herkomst zou onderbouwen, maar de staatssecretaris heeft dit rapport niet als nieuw bewijs erkend. De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het rapport van 25 juni 2016 buiten beschouwing heeft gelaten en dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling's verklaringen ongeloofwaardig zijn. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201703917/1/V1.
Datum uitspraak: 31 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 april 2017 in zaak nr. 16/5442 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft daarbij een rapport van 25 juni 2016 overgelegd met het verzoek om voor bepaalde passages toepassing te geven aan artikel 8:29 van de Awb.
De Afdeling heeft op 26 april 2018 in een andere samenstelling beslist dat er geen gewichtige redenen zijn die beperking van de kennisneming rechtvaardigen en dat rapport desgevraagd teruggestuurd naar de vreemdeling.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling heeft eerder een aanvraag ingediend om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Aan die aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij is geboren op […] te Addis Abeba (Ethiopië), daar is opgegroeid, tot de Tigrinya bevolkingsgroep behoort, in begin 2000 met haar familie door de Ethiopische autoriteiten is gedeporteerd naar Eritrea, daar tot 2008 heeft gewoond en de Eritrese nationaliteit heeft. Bij besluit van 22 februari 2013 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen, omdat hij de gestelde identiteit, herkomst en nationaliteit van de vreemdeling niet geloofwaardig acht. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling documentloos is, dat zij het Tigrinya gebrekkig beheerst terwijl deze taal in vrijwel geheel Eritrea wordt gesproken, dat zij in Eritrea, naar gesteld, nooit is gecontroleerd op het bezit van een identiteitskaart en dat zij in Eritrea niet in militaire dienst is geweest en daarover in het licht van algemeen bekende landeninformatie over Eritrea ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Bij uitspraak van de Afdeling van 19 november 2013 is dat besluit in rechte komen vast te staan.
1.1.    De vreemdeling heeft op 25 november 2015 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Zij heeft daarbij ter staving van haar Eritrese identiteit, herkomst en nationaliteit een rapport van 2 oktober 2015, toegelicht bij e-mailbericht van 17 maart 2016, met een aantal weggelakte passages overgelegd dat in opdracht van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen Utrecht is opgesteld door een Duitse onderzoeker, Günter Schröder. Hij vermeldt in dit rapport dat buiten twijfel is dat de vreemdeling van Eritrese oorsprong is, leefde in Ethiopië en naar Eritrea is gedeporteerd. De staatssecretaris heeft de opvolgende aanvraag bij besluit van 18 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft zich hiertoe, onder meer, op het standpunt gesteld dat het rapport van 2 oktober 2015 geen nieuw element of bevinding, relevant voor de aanvraag, is als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), omdat daarin wegens de weggelakte passages de namen van de desbetreffende contactpersonen niet worden vermeld, zodat niet valt na te gaan of dit rapport is gebaseerd op een objectieve, betrouwbare en verifieerbare bron.
1.2.    Het nader stuk dat de vreemdeling bij brief van 27 juli 2018 heeft ingediend is een aanvulling op voornoemd rapport van 2 oktober 2015, opgesteld door dezelfde onderzoeker, met als datum 25 juni 2016 en met een bijlage van 28 juni 2016. De onderzoeker heeft het rapport van 25 juni 2016 opgesteld naar aanleiding van vragen van de rechtbank van 24 mei 2016 over het rapport van 2 oktober 2015. De rechtbank heeft het op 4 juli 2016 ingediende rapport van 25 juni 2016, zowel in de volledige, dat wil zeggen ongelakte, versie als in een beperkte versie, namelijk met een aantal weggelakte passages, met toepassing van artikel 8:31 van de Awb buiten beschouwing gelaten. De versie van het rapport van 25 juni 2016 dat de vreemdeling bij brief van 27 juli 2018 aan de Afdeling heeft overgelegd, heeft minder weggelakte passages dan de beperkte versie die zij op 4 juli 2016 aan de rechtbank heeft overgelegd. Daarom noemt de Afdeling de bij haar ingediende versie hierna: het aangepaste rapport. In het aangepaste rapport zijn uiteindelijk de naam en identificerende gegevens van slechts één door de onderzoeker ingeschakelde contactpersoon weggelakt om, naar gesteld, deze bron te beschermen en de onderzoeksmogelijkheden van de onderzoeker in de toekomst niet te frustreren.
1.3.    In hoger beroep is naast de geheimhoudingsprocedure als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aan de orde of de staatssecretaris zijn onder 1.1. vermelde standpunt deugdelijk heeft gemotiveerd.
Procesbeslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling
2.    De vreemdeling betoogt bij brief van 27 juli 2018 dat zij als gevolg van de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling van 26 april 2018 in strijd met artikel 47 van het Handvest niet is gehoord over haar toezegging aan de opsteller van het aangepaste rapport om de bron anoniem te houden met als gevolg dat ten onrechte niet alle relevante feiten in de rechterlijke beoordeling worden betrokken, wat strijd oplevert met artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Ook betoogt de vreemdeling dat de geheimhoudingskamer van de Afdeling ten onrechte in de bijzondere eigenschappen van de wederpartij reden heeft gezien het verzoek om geheimhouding af te wijzen en dat de Afdeling over de betekenis van de artikelen 8:29 en 8:31 van de Awb in het licht van het Unierecht prejudiciële vragen moet stellen.
2.1.    De Afdeling heeft de beslissing van 26 april 2018 gemotiveerd met de volgende overwegingen.
'Daargelaten of artikel 8:29 van de Awb in dit geval kan worden toegepast omdat het om een stuk gaat dat de vreemdeling niet verplicht is aan de rechter over te leggen, acht de geheimhoudingskamer van de Afdeling de beperking van de kennisneming van het rapport niet gerechtvaardigd, omdat de aard van de asielprocedure maakt dat de staatssecretaris de weggelakte passages in het rapport, namelijk namen en gegevens van de geraadpleegde bronnen, hoogst vertrouwelijk zal behandelen, zodat daarvan geen gevaarzetting voor de bronnen zal uitgaan en de onderzoeksmogelijkheden van de opsteller van het rapport in de toekomst niet worden gefrustreerd.'
2.2.    Tegen de beslissing van 26 april 2018 staat geen rechtsmiddel open. De Afdeling acht de beslissing van de geheimhoudingskamer niet evident onjuist. Er bestaat bovendien redelijkerwijs geen twijfel dat het niet horen van de vreemdeling in de procedure als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb niet in strijd is met artikel 47 van het Handvest dan wel artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Er is daarom geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen (vergelijk punt 16 van het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335, en punten 57 tot en met 62 van het arrest van het Hof van Justitie van 9 september 2015, X en Van Dijk, ECLI:EU:C:2015:564).
Het betoog faalt.
De aangevallen uitspraak
3.    In de aangevallen uitspraak is de rechtbank de staatssecretaris gevolgd in zijn algemene standpunt dat hij zich bij geheimhouding van weggelakte passages geen oordeel kan vormen over de onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en objectiviteit van de geraadpleegde bronnen en zonder die informatie geen onderzoek in Ethiopië kan doen naar aanleiding van het desbetreffende rapport. Verder heeft de rechtbank overwogen dat zij het rapport van 25 juni 2016, zowel in de volledige versie als in de beperkte versie met toepassing van artikel 8:31 van de Awb buiten beschouwing zal laten en bij haar toetsing van het besluit van 18 maart 2016 uitsluitend het rapport van 2 oktober 2015 zal betrekken. Bij die toetsing is de rechtbank de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat de vreemdeling met het rapport van 2 oktober 2015 de ongeloofwaardigheid van de verklaringen uit de eerdere asielprocedure niet heeft weggenomen en dat dit rapport daarom niet is aan te merken als een relevant nieuw element of bevinding als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Grief 1
4.    Grief 1 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat zij weliswaar bevoegd, maar niet verplicht is om van de weggelakte gegevens uit het rapport van 25 juni 2016 kennis te nemen en dat zij daarom dit rapport geheel buiten de toetsing van het besluit van 18 maart 2016 zal houden.
4.1.    De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 13 september 2016 beslist dat de beperking van de kennisneming van de in het rapport van 25 juni 2016 weggelakte gegevens gerechtvaardigd is en bepaald dat deze gegevens alleen aan de landendeskundigen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) mogen worden verstrekt.
4.2.    Desgevraagd heeft de vreemdeling de rechtbank bericht dat zij de rechtbank alsnog geen toestemming verleent voor het verstrekken van de volledige versie van het rapport van 25 juni 2016 aan de landendeskundigen van de IND. Onder terugzending van de volledige versie van dit rapport aan de vreemdeling heeft de rechtbank vervolgens met terzijde laten van de beslissing van 13 september 2016 toepassing gegeven aan artikel 8:31 van de Awb door zowel de volledige versie als de beperkte versie van het rapport van 25 juni 2016 buiten de toetsing van het besluit van 18 maart 2016 te laten. Voor zover het de volledige versie van dit rapport betrof, heeft de rechtbank juist gehandeld. Voor zover het echter de beperkte versie van dit rapport betrof, heeft de rechtbank ten onrechte niet mede op grond van dit stuk uitspraak gedaan.
De grief slaagt.
De grieven 3 en 4
5.    De grieven 3 en 4 houden in dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling met overlegging van het rapport van 2 oktober 2015 haar Eritrese identiteit, herkomst en nationaliteit heeft aangetoond.
5.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte tot toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is overgegaan. Het aangepaste rapport vormt, net zomin als het rapport van 2 oktober 2015 of de beperkte versie van het rapport van 25 juni 2016, een nieuw element of bevinding, relevant voor de aanvraag. Dat in de rapporten bepaalde passages niet - meer - zijn weggelakt, laat onverlet dat de door de met naam genoemde contactpersonen benaderde derden anoniem zijn gebleven en hun verklaringen daarom niet op onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en objectiviteit kunnen worden getoetst. Niet kan worden vastgesteld dat die verklaringen op de persoon van de vreemdeling zien. Dat geldt ook voor de verklaring van de enige overgebleven anonieme contactpersoon. Voorts gaat het rapport niet in op de gebrekkige beheersing van het Tigrinya door de vreemdeling en haar bevreemdingwekkende verklaringen over militaire dienst en identificatieplicht in Eritrea. Het rapport kan dan ook niet afdoen aan de door de staatssecretaris eerder vastgestelde ongeloofwaardigheid van haar gestelde Eritrese identiteit, herkomst en nationaliteit en daarmee van haar asielrelaas.
De grieven falen in zoverre.
De grieven voor het overige
6.    Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, in zoverre met dat oordeel volstaan.
7.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het onder 5.1 en 6 overwogene, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
8.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 11 april 2017 in zaak nr. 16/5442;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhondertwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019
32.