ECLI:NL:RVS:2019:2868

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
201810011/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 23 augustus 2019 hebben verzoekers A en B een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraad mr. E.J. Daalder, die belast was met de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak. Het verzoek werd ingediend bij de Raad van State, maar de verzoekers zijn niet verschenen op de zitting waar het verzoek werd behandeld. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het wrakingsverzoek op dezelfde dag behandeld en afgewezen.

In de overwegingen van de Afdeling werd gesteld dat artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoekers voerden aan dat de Afdeling niet bevoegd was om het verzoek te behandelen en dat dit door een ander gerecht moest worden gedaan. Deze grond werd verworpen, omdat de wet geen verwijzingsmogelijkheid naar een ander gerecht voorziet in dergelijke zaken.

Daarnaast stelden de verzoekers dat de staatsraad niet over alle relevante stukken beschikte en dat hij had nagelaten de wederpartij te verzoeken om aanvullende stukken. Ook deze grond werd afgewezen, omdat dit betrekking heeft op procesbeslissingen die in de bodemprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. De Afdeling oordeelde dat de verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de staatsraad in twijfel trokken.

Uiteindelijk concludeerde de Afdeling dat de verzoekers misbruik maakten van hun bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen. Daarom werd besloten dat een volgend wrakingsverzoek van hen in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

201810011/2/A1.
Datum beslissing: 23 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 23 augustus 2019, hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] verzocht om wraking van mr. E.J. Daalder (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201810011/1/A1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 23 augustus 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] niet zijn verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 23 augustus 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overweging
1.    Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2.    De ratio van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
3.    [verzoeker A] en [verzoeker B] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de Afdeling niet bevoegd is het verzoek om wraking te behandelen en dat dit door een ander gerecht moet worden behandeld. Deze grond slaagt niet, reeds omdat de wet niet voorziet in een verwijzingsmogelijkheid naar een ander gerecht in zaken als deze.
4.    [verzoeker A] en [verzoeker B] leggen verder aan hun verzoek ten grondslag dat de staatsraad niet beschikt over alle op de zaak betrekking hebbende stukken en heeft nagelaten de wederpartij op te dragen relevante stukken over te leggen ter completering van het dossier. Ook die grond slaagt niet, omdat dit betrekking heeft op een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing kan in de bodemprocedure aan de orde worden gesteld. De vraag of deze beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, nu het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.    [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben daarnaast aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad niet onpartijdig is gelet op zijn eerdere functie als advocaat voor een kantoor dat voor de Staat is opgetreden. Het enkele feit dat de staatsraad in het verleden als advocaat werkzaam was voor een kantoor dat voor de Staat is opgetreden, is geen bijzondere omstandigheid als onder 2 bedoeld, die maakt dat geoordeeld moet worden dat de staatraad deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. Ook verder hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] niet aannemelijk gemaakt dat een zodanige omstandigheid zich in deze zaak voordoet.
6.    De stelling van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat in eerdere procedures waarbij zij partij waren de uitspraken van de Afdeling niet zijn ondertekend betreft, wat daar ook van zij, geen op deze zaak betrekking hebbend feit of omstandigheid op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaak schade zou kunnen leiden.
7.    De Afdeling is, mede gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat [verzoeker A] en [verzoeker B] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruiken. Daarom zal de Afdeling op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Oei
voorzitter    griffier
670.