201810011/2/A1.
Datum beslissing: 23 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 23 augustus 2019, hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] verzocht om wraking van mr. E.J. Daalder (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van zaak nr. 201810011/1/A1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 23 augustus 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] niet zijn verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 23 augustus 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overweging
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. De ratio van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de Afdeling niet bevoegd is het verzoek om wraking te behandelen en dat dit door een ander gerecht moet worden behandeld. Deze grond slaagt niet, reeds omdat de wet niet voorziet in een verwijzingsmogelijkheid naar een ander gerecht in zaken als deze.
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] leggen verder aan hun verzoek ten grondslag dat de staatsraad niet beschikt over alle op de zaak betrekking hebbende stukken en heeft nagelaten de wederpartij op te dragen relevante stukken over te leggen ter completering van het dossier. Ook die grond slaagt niet, omdat dit betrekking heeft op een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing kan in de bodemprocedure aan de orde worden gesteld. De vraag of deze beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, nu het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben daarnaast aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad niet onpartijdig is gelet op zijn eerdere functie als advocaat voor een kantoor dat voor de Staat is opgetreden. Het enkele feit dat de staatsraad in het verleden als advocaat werkzaam was voor een kantoor dat voor de Staat is opgetreden, is geen bijzondere omstandigheid als onder 2 bedoeld, die maakt dat geoordeeld moet worden dat de staatraad deze zaak niet onpartijdig zal behandelen. Ook verder hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] niet aannemelijk gemaakt dat een zodanige omstandigheid zich in deze zaak voordoet.
6. De stelling van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat in eerdere procedures waarbij zij partij waren de uitspraken van de Afdeling niet zijn ondertekend betreft, wat daar ook van zij, geen op deze zaak betrekking hebbend feit of omstandigheid op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaak schade zou kunnen leiden.
7. De Afdeling is, mede gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat [verzoeker A] en [verzoeker B] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruiken. Daarom zal de Afdeling op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oei
voorzitter griffier
670.