ECLI:NL:RVS:2019:2854

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
201905895/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbrekende naam van de vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 13 juli 2019. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2019, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, heeft echter in zijn hogerberoepschrift zijn naam niet vermeld, wat in strijd is met de eisen zoals gesteld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier heeft de vreemdeling hierop gewezen in een aangetekende brief van 6 augustus 2019, waarin hij werd geïnformeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard zou worden als hij zijn naam niet voor 13 augustus 2019 bekendmaakte. De vreemdeling heeft deze termijn niet nageleefd en zijn naam niet bekendgemaakt. De argumenten die hij in zijn brief van 7 augustus 2019 aanvoert, zijn niet voldoende om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen. De Raad van State oordeelt dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep niet betekent dat de vreemdeling zijn recht op hoger beroep is ontnomen, aangezien hij zijn naam had kunnen bekendmaken en er dan geen belemmeringen meer zouden zijn geweest voor de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. De Raad van State verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201905895/1/V3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2019 in zaak nr. NL19.16325 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 1 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hogerberoepschrift bevat niet de naam van de vreemdeling en voldoet daarom niet aan de daaraan gestelde eisen (artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). De griffier heeft de vreemdeling hier bij aangetekende brief van 6 augustus 2019 op gewezen. In die brief staat ook dat als de vreemdeling niet uiterlijk op 13 augustus 2019 alsnog zijn naam bekend heeft gemaakt, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard (artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
De vreemdeling heeft zijn naam niet binnen de gestelde termijn bekend gemaakt. Wat hij naar voren brengt in zijn brief van 7 augustus 2019 is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Niet-ontvankelijkverklaring betekent niet dat de vreemdeling zijn recht op hoger beroep is onthouden. Als de vreemdeling zijn naam bekend had gemaakt, was er immers geen belemmering meer om het hoger beroep inhoudelijk te behandelen.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2019
595.