201900811/3/A3.
Datum beslissing: 20 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. B.J. van Ettekoven (hierna: de staatsraad) als voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 201900811/1/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 20 augustus 2019 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker] en de staatsraad zijn gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 20 augustus 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overwegingen
1. Het ter zitting door [verzoeker] gedane verzoek om compenserende maatregelen te treffen in de vorm van verwijzing van zijn wrakingsverzoek naar de Hoge Raad of een grote kamer wordt afgewezen omdat de wet niet voorziet in een verwijzingsmogelijkheid naar de Hoge Raad en voor verwijzing naar een grote kamer geen aanleiding bestaat omdat er geen vragen spelen die de rechtseenheid of rechtsontwikkeling betreffen als bedoeld in artikel 8:10a, vierde lid, van de Awb.
2. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
3. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek - in de kern weergegeven - ten grondslag gelegd dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, omdat één van zijn hoger beroepsgronden betrekking heeft op de rechtmatigheid van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2017, terwijl dat mede door de staatsraad in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak is vastgesteld. Ook heeft de staatsraad de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1038, ten onrechte niet ambtshalve vervallen verklaard, waardoor hij op z’n minst de schijn heeft gewekt bevooroordeeld over zijn zaak te zullen beslissen. Voorts heeft [verzoeker] in de bodemprocedure de openbaarmaking van uitspraken bij de rechtbank Midden-Nederland aan de orde gesteld en omdat de staatsraad senior rechter bij de rechtbank Midden-Nederland is geweest, is ook hiermee de schijn van vooringenomenheid van de staatsraad gewekt, aldus [verzoeker]. 4. De ratio van artikel 8:15 van de Awb is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Een wrakingsgrond dient dan ook volgens vaste jurisprudentie gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt. Daarbij geldt als maatstaf dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker om wraking is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
5. Het op de procedure bij de rechtbank betrekking hebbende Procesreglement bestuursrecht (niet KEI-zaken) 2017 is niet door de voorzitter van de Afdeling vastgesteld. Het door [verzoeker] genoemde Procesreglement bestuursrecht 2017 bevat een gelijkluidende bepaling waarop een van de hoger beroepsgronden van [verzoeker] ziet en ook de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014 kent een vrijwel gelijkluidende bepaling. Het gaat hier om een bestendige bepaling over de procedure bij het vooronderzoek in bepaalde zaken, die is overgenomen uit eerdere procesregelingen, zoals de Procesregeling bestuursrecht 2010 en 2013. Dat de staatsraad voorzitter van de Afdeling is, levert reeds daarom geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor zover [verzoeker] in de veronderstelling verkeert dat de staatsraad deze zaak aan zichzelf heeft toegewezen, is deze veronderstelling onjuist. Ter zitting heeft de staatsraad nog toegelicht dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het vooronderzoek in deze zaak en evenmin bij het appointeren van deze concrete zaak op zitting.
6. Ook in de omstandigheid dat de Afdeling of haar voorzitter de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2018 niet vervallen heeft verklaard of in de omstandigheid dat de staatsraad zich niet heeft uitgelaten over een vervallenverklaring van deze uitspraak ziet de wrakingskamer geen steekhoudend argument om [verzoeker] te volgen in zijn vrees dat de staatsraad de hoger beroepsgronden niet onpartijdig zal behandelen.
7. De omstandigheid dat de staatsraad in het verleden senior rechter is geweest bij de rechtbank Midden-Nederland staat, mede gelet op het tijdsverloop sinds zijn benoeming als staatsraad, niet in de weg aan deelname aan een zaak waarin de rechtmatigheid van een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland aan de orde is.
8. Voor zover [verzoeker] erop wijst dat is geweigerd om het procesdossier van een andere zaak aan het procesdossier in deze zaak toe te voegen en dat de zaak ten onrechte niet is verwezen naar een grote kamer, overweegt de wrakingskamer dat deze gronden zien op processuele beslissingen. De vraag of deze beslissingen juist zijn, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, nu het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
9. Dit betekent dat er geen grond is voor het aannemen van een objectief gerechtvaardigde vrees voor (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boer
voorzitter griffier
745.