ECLI:NL:RVS:2019:2802

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
201809881/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbetering geboortedatum in basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het verzoek om verbetering van zijn geboortedatum in de basisregistratie personen (brp) werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had op 19 september 2017 het verzoek van [appellant] om zijn geboortedatum te verbeteren afgewezen. Na bezwaar had het college dit besluit in stand gelaten, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juli 2019. [appellant] voerde aan dat het Turkse vonnis, dat hij had overgelegd, voldoende bewijs bood voor de correctie van zijn geboortedatum van 1966 naar 1963. Hij stelde dat hij had vertrouwd op de informatie van een gemeenteambtenaar die hem had verteld dat een Turks vonnis nodig was voor de wijziging. De rechtbank had echter geoordeeld dat het Turkse vonnis niet op betrouwbare gegevens was gebaseerd en dat de in de brp geregistreerde geboortedatum niet onomstotelijk onjuist was aangetoond.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Turkse vonnis niet voldeed aan de eisen van objectieve betrouwbaarheid. De getuigenverklaringen die in het vonnis waren opgenomen, werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201809881/1/A3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 november 2018 in zaak nr. 18/896 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om verbetering van zijn geboortedatum in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 19 september 2017 met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 1 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Öntas, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door R. Bouwmeester, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In 1977 heeft [appellant] zich samen met zijn broers en moeder vanuit Turkije in Nederland gevestigd om zich te herenigen met zijn toen al in Nederland verblijvende vader. Blijkens zijn registratie in de gemeentelijke basisadministratie (thans: de brp) is [appellant] geboren op [1966]. Dat gegeven is toen ontleend aan door de ouders van [appellant] overgelegde documenten. Ten aanzien van de juistheid van dat gegeven is destijds geen voorbehoud gemaakt. Later is op de in de brp opgenomen persoonslijst van [appellant] aangetekend dat de vermoedelijke geboortedatum van [appellant] [1963] is. In de brp zijn geen documenten opgenomen die dat vermoeden staven en onduidelijk is waar die aantekening op is gebaseerd. Het Koninklijk Besluit van 28 augustus 1985 waarbij aan [appellant] het Nederlanderschap is verleend, vermeldt dat [appellant] omstreeks 1963 is geboren. Die vermelding heeft toen niet geleid tot een verzoek van [appellant] om verbetering van de geboortedatum in de brp en laat onverlet dat het Nederlanderschap is verleend aan [appellant] die blijkens de brp op [1966] is geboren. Het Turkse consulaat heeft op 8 december 2005 een verklaring verstrekt over verlies van het Turkse staatsburgerschap door [appellant], die blijkens die verklaring op [1966] is geboren. Bij zijn aanvraag om verbetering van zijn geboortedatum in de brp heeft [appellant] een door een rechtbank in Turkije op 16 maart 2017 gewezen vonnis (hierna: het Turkse vonnis) overgelegd, waarbij de Turkse rechtbank de eis van [appellant] tot rectificatie van zijn geboortedatum van [1966] naar [1963] heeft ingewilligd.
Het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Turkse vonnis er geen blijk van geeft dat het op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens is gebaseerd en dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de brp geregistreerde geboortedatum van [appellant] feitelijk onjuist is. In de eerste plaats beroept [appellant] zich op het vertrouwensbeginsel. [appellant] voert daarbij aan dat een gemeenteambtenaar hem voorafgaand aan zijn verzoek te kennen heeft gegeven dat een vonnis van een Turkse rechtbank nodig is om de geboortedatum in Nederland te kunnen wijzigen. Die ambtenaar heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt en niet kenbaar gemaakt aan welke voorwaarden een dergelijk vonnis moet voldoen. [appellant] stelt dat hij vervolgens de Turkse nationaliteit heeft aangevraagd en herkregen en de nodige kosten heeft moeten maken om het Turkse vonnis te kunnen krijgen. Inmiddels is zijn Turkse nationaliteit gekoppeld aan zijn in het Turkse vonnis gerectificeerde geboortedatum, aldus [appellant]. Gelet daarop mocht hij erop vertrouwen dat het college zijn verzoek om verbetering van zijn geboortedatum zou inwilligen, aldus [appellant]. In de tweede plaats beroept [appellant] zich op de inhoud van het Turkse vonnis. [appellant] voert daarbij aan dat het Turkse vonnis naar objectieve maatstaven op betrouwbare gegevens is gebaseerd. [appellant] wijst daarbij op de twee in het Turkse vonnis vermelde getuigenverklaringen. Volgens [appellant] blijkt uit het Turkse vonnis genoegzaam dat die getuigenverklaringen op hem betrekking hebben en niet op zijn overleden broer [naam A]. [appellant] beroept zich voorts op een door hem eerst in hoger beroep overgelegd verslag van 6 juni 1979 van het Audiologisch centrum Twente over [appellant] waarin de geboortedatum [1963] is vermeld en op schriftelijke verklaringen van zijn ouders van 10 juni 2019 waarin staat dat [appellant] op [1963] is geboren.
2.1.    Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet brp luidt: "In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
[…]."
Artikel 2.8, tweede lid, luidt: "De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a.     een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b.     een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c.     een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d.     een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e.     een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend."
Artikel 2.10, tweede lid luidt: "Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten."
2.2.    Volgens vaste rechtspraak (onder meer uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1673) geldt dat de gegevens in een brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in een brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Voorts volgt uit de memorie van toelichting bij de Wet brp dat artikel 2.10, tweede lid, van deze wet onder meer ertoe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de brp worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak in dit verband moet voldoen, is dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht naar deze vaste jurisprudentie verwezen.
2.3.    Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in haar uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, dient, om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het college heeft een door een gemeenteambtenaar op 17 augustus 2015 over [appellant] gemaakte aantekening overgelegd waarin staat: "Betrokkene wil zijn geboortejaar wijzigen in 1963. Aan hem gevraagd te zorgen voor een rechterlijk vonnis uit Turkije. Kopie van de brief BiZa meegegeven." Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat toen de brief van de minister van Binnenlandse Zaken van 19 augustus 1988, nr. IBI 88/24/I-PIB, aan [appellant] is meegegeven. In die brief staat onder meer aan welke eisen een buitenlands vonnis moet voldoen dat aan een verzoek tot wijziging van een geboortedatum ten grondslag wordt gelegd. De informatie die een ambtenaar aan [appellant] heeft gegeven, kan derhalve niet aldus worden begrepen dat het college geen eisen zal stellen aan een over te leggen vonnis van een Turkse rechtbank. Die informatie kan derhalve niet worden opgevat als een toezegging dat het college bij overlegging van een vonnis van een Turkse rechtbank een aanvraag van [appellant] om verbetering van zijn geboortedatum zal inwilligen. In de omstandigheid dat [appellant] naar gesteld de Turkse nationaliteit heeft herkregen en dat in Turkije wordt uitgegaan van de juistheid van de gerectificeerde geboortedatum, is geen grond gelegen om het beroep op het vertrouwensbeginsel te laten slagen.
In zoverre faalt het betoog.
2.4.    De voornaam van [appellant] is [naam B]. Blijkens het Turkse vonnis heeft [appellant] een oudere broer met dezelfde achternaam en met de voornaam [naam A]. Die oudere broer is in 1965 in het Turkse geboorteregister bijgeschreven. Wanneer iemand twee kinderen heeft waarvan de inschrijving in de burgerlijke stand is vertraagd, dan is het blijkens het Turkse vonnis gebruikelijk dat die kinderen tegelijkertijd worden geregistreerd. Gelet daarop bestaat het vermoeden dat [appellant] pas na de registratie van zijn oudere broer is geboren, aldus het Turkse vonnis. Blijkens het Turkse vonnis wordt dat vermoeden echter ontkracht door de overgelegde bewijzen, waaronder de volgende twee getuigenverklaringen. [getuige A] heeft verklaard: "Eiser [naam B] [appellant] is mijn buurman. [naam A] en mijn dochter zijn in hetzelfde jaar geboren, Mijn dochter, was 3 maanden toen [naam A] geboren werd. Mijn dochter is in 1963 geboren." [getuige B] heeft verklaard: "De moeder van eiser [naam A] [appellant] is de dochter van mijn oom. Op deze wijze ken ik hem. In 1963 werd er in de plaats waar wij woonden een school gebouwd, in dat jaar is [naam A] geboren. Daarom weet ik dat eiser in 1963 is geboren."
2.5.    De rechtbank heeft overwogen dat aan de verklaringen van de door de Turkse rechtbank gehoorde getuigen niet de waarde kan worden toegekend die in het Turkse vonnis daaraan is toegekend. Nog daargelaten dat die getuigen, als buurman onderscheidenlijk als familielid in de vijfde graad, in een verre relatie tot [appellant] staan, is onduidelijk op welke exacte informatie zij hun getuigenis baseren en of zij verklaren over [appellant] of zijn oudere broer [naam A], aldus de rechtbank.
2.6.    Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat [naam A] niet zijn oudere, maar zijn jongere broer is. Verder heeft [appellant] verklaard dat hij en [naam A] zijn geboren in een afgelegen dorp, dat het dorpshoofd niet direct na iedere geboorte naar de stad ging om de pasgeborene in het geboorteregister bij te schrijven en dat jongens later werden bijgeschreven om te voorkomen dat ze op jonge leeftijd al in militaire dienst moesten. Daarom werd hij pas drie jaar na zijn geboorte in het Turkse geboorteregister bijgeschreven, aldus [appellant] ter zitting.
2.7.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat het Turkse vonnis, voor zover dat op de getuigenverklaringen is gebaseerd, niet, naar objectieve maatstaven gemeten, op betrouwbare gegevens is gebaseerd. Ook overigens is de rectificatie in het Turkse vonnis van [appellant] zijn geboortedatum niet op dergelijke betrouwbare gegevens gebaseerd. Hetgeen [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft verklaard, hiervoor weergegeven onder 2.6, doet niet af aan de juistheid van de gronden die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, reeds omdat [appellant] niet heeft gestaafd dat in het Turkse vonnis ten onrechte is vastgesteld dat [naam A] eerder is geboren dan [appellant]. Overigens strookt de stelling van [appellant] dat zijn geboorte later is geregistreerd dan die van zijn jongere broer [naam A] niet met de door [appellant] aangevoerde reden voor de vertraagde registratie van de geboorte van Turkse jongens in het algemeen in het Turkse geboorteregister. Het door [appellant] overgelegde verslag van het Audiologisch centrum Twente en de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van zijn ouders zijn voorts geen brondocumenten en kunnen derhalve niet dienen als bewijs dat de in de brp geregistreerde geboortedatum van [appellant] onjuist is.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Borman    w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019
610.