201809315/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te 's-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het college zijn beslissing om op 2 juli 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, € 150,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met oud papier en twee platgemaakte doosjes die op 2 juli 2018 bij de (semi)ondergrondse papiercontainer op de locatie Sint Janssingel is aangetroffen. Omdat zich op de twee platgemaakte doosjes adreslabels met de NAW-gegevens van [appellante] bevonden, stelt het college zich op het standpunt dat de doos met oud papier en twee platgemaakte doosjes van haar afkomstig is, dat zij deze in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening alsmede het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op haar als overtreder kunnen worden verhaald.
2. [appellante] betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens [appellante] heeft zij de doos met oud papier en twee platgemaakte doosjes in de papiercontainer gedeponeerd. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van een pasje waarmee de papiercontainer geopend kan worden, zodat dit gecontroleerd kan worden. Dat geldt ook voor het sluiten van de papiercontainer. [appellante] stelt zich op het standpunt dat, nu de papiercontainer al aardig vol zat, een andere inwoner vermoedelijk haar afval uit de papiercontainer heeft gehaald om ruimte voor zijn of haar eigen afval te creëren.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreder pleegt of medepleegt."
Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen:
a. anders aan te bieden, te doen of laten aanbieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
b. naast of in de nabijheid van een inzamelmiddel of inzamelvoorziening te plaatsen, te doen of te laten plaatsen en daar te laten staan;
c. aan te bieden, te doen of te laten aanbieden in strijd met de bij of krachtens deze verordening vastgestelde regels."
2.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. 2.3. Omdat op de platgemaakte doosjes adreslabels met het adres van [appellante] zijn aangetroffen, is de doos met oud papier en twee platgemaakte doosjes tot haar herleidbaar. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening op onjuiste wijze heeft aangeboden. [appellante] heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Met de stelling dat zij het kartonafval in de papiercontainer heeft gedeponeerd en het vermoeden dat een derde afval uit de papiercontainer heeft gehaald om daar vervolgens eigen afval in te deponeren, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat niet zij, maar een ander, het kartonafval op onjuiste wijze heeft aangeboden. Hoewel is gebleken dat [appellante] de papiercontainer heeft geopend met een pasje is van belang dat het college heeft toegelicht dat het niet is toegestaan om afval in een papiercontainer te deponeren op een wijze waarbij het afval niet naar beneden valt maar in de klep blijft liggen. Indien [appellante] haar kartonafval op de juiste wijze had aangeboden, was het voor een derde niet mogelijk om dit uit de inzamelvoorziening te halen, aldus het college. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2019
580.