ECLI:NL:RVS:2019:2762

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
201905721/1/V3 en 201905721/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 14 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 1 juli 2019 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ngasirin, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 juli 2019 het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen gronden bevatte, waardoor het hoger beroep niet in behandeling kon worden genomen. De Vreemdelingenwet 2000 sluit uit dat na de termijn voor het indienen van hoger beroep alsnog gronden worden aangevoerd. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door mr. E. Steendijk, met mr. M.T. Annen als griffier. Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van gronden binnen de gestelde termijn in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht.

Uitspraak

201905721/1/V3 en 201905721/2/V3.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 juli 2019 in zaak nr. NL19.15145 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 19 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ngasirin, advocaat te Ede, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het hogerberoepschrift bevat geen gronden. Daarom kan het hoger beroep niet in behandeling worden genomen. De Vw 2000 sluit namelijk uit dat buiten de termijn voor het indienen van hoger beroep alsnog gronden worden aangevoerd (artikel 85, derde lid, van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Annen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
765.