ECLI:NL:RVS:2019:2757

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
201809012/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], wonend in Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college op 9 juli 2018, omdat [appellant] huishoudelijke afvalstoffen op onjuiste wijze had aangeboden. Het college heeft vastgesteld dat een papieren tas met oud papier naast een ondergrondse afvalcontainer was aangetroffen, en heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2018, maar dit bezwaar werd op 6 november 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 juli 2019 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, zijn standpunt toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht heeft vastgesteld dat [appellant] de Afvalstoffenverordening heeft overtreden door afval naast de container aan te bieden. Hoewel [appellant] aanvoert dat er geen huisvuilzak of doos was geplaatst, maar een papieren tas, heeft de Afdeling geoordeeld dat dit geen reden is om het besluit van het college te vernietigen.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat het college in redelijkheid de kosten van de bestuursdwang op [appellant] heeft kunnen verhalen, ook al stond er niet expliciet op de container vermeld dat het verboden was om afval naast de container te plaatsen. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201809012/1/A1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2018 heeft het college zijn beslissing om op 9 juli 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 6 november 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een papieren tas die op 9 juli 2018 naast een ondergrondse afvalcontainer aan de Vlierboomstraat, ter hoogte van nummer 415, in Den Haag is aangetroffen. Het aanbieden van afval naast een afvalcontainer is in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010. Omdat in de papieren tas een poststuk met daarop de naam en het adres van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat hij degene is die het afval naast de afvalcontainer heeft geplaatst en dat hij daarom een gedeelte van de kosten van het verwijderen daarvan moet betalen.
2.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:
"Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."
Artikel 9, eerste lid, luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
3.    [appellant] wijst erop dat het college in het besluit op bezwaar van 6 november 2018 heeft opgenomen dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de overige tekst van het besluit, dit een kennelijke verschrijving is en daarom geen aanleiding geeft om het besluit op bezwaar te vernietigen.
4.    [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij artikel 9 van de Afvalstoffenverordening heeft overtreden. Anders dan in het besluit op bezwaar staat, is er namelijk geen huisvuilzak en ook geen doos naast de afvalcontainer geplaatst, maar een papieren tas.
4.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw van [appellant] een papieren tas met oud papier naast de afvalcontainer heeft geplaatst en dat dit aan hem kan worden toegerekend. Dit is een overtreding van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening. Hoewel in de besluiten het afval wordt aangeduid als "huisvuilzak" en "doos" in plaats van als papieren tas, is naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de rapportage over het aangetroffen afval en de bijbehorende foto’s, duidelijk dat hiermee de papieren tas bedoeld wordt. Het college heeft uiteen gezet dat het vast gebruik is om naar afval te verwijzen met de term ‘huisvuilzak’ en dat het woord ‘doos’ een kennelijke verschrijving is. In het gebruik van deze woorden ziet de Afdeling, hoewel dat slordig is, daarom geen aanleiding voor de conclusie dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt verder dat het college niet in redelijkheid de kosten op hem had kunnen verhalen, omdat niet duidelijk was dat het afval niet naast de container mocht worden gezet, aangezien dit niet op de container staat vermeld.
5.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
5.2.    Dat op de afvalcontainer niet staat dat het verboden is om afval naast de afvalcontainer te plaatsen, betekent niet dat het college niet een gedeelte van de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem had mogen verhalen, omdat iedereen verplicht is om de wet te kennen.
Het betoog faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
262-811.