ECLI:NL:RVS:2019:2746

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
201809939/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging woonadres in basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 5 november 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer had op 29 augustus 2017 besloten om de registratie van het woonadres van [appellant] in de basisregistratie personen te wijzigen in 'onbekend', met ingang van 31 juli 2017. Dit besluit volgde op een huisverbod dat aan [appellant] was opgelegd en op basis van verklaringen van zijn ex-partner, die stelde dat hij niet meer op het adres woonde.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht het bezwaar van [appellant] ongegrond had verklaard, omdat er voldoende bewijs was dat hij niet op het opgegeven adres woonde. [appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank had miskend dat de conclusie van het college niet was onderbouwd door gedegen onderzoek. Hij voerde aan dat hij met toestemming van zijn ex-partner in de woning verbleef en dat zijn ouders hadden bevestigd dat hij op het adres woonde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 juli 2019 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college voldoende bewijs had om te concluderen dat [appellant] niet op het adres woonde. De verklaringen van de ex-partner en de omstandigheden rondom het huisverbod waren doorslaggevend. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201809939/1/A3.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2018 in zaak nr. 18/1774 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college de registratie van het woonadres van [appellant] in de basisregistratie personen met ingang van 31 juli 2017 gewijzigd in ‘onbekend’.
Bij besluit van 5 maart 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Knaap, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Fulpen en mr. C.B. Vossepoel, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1.    Het juridisch toetsingskader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
2.    Volgens het college woont [appellant] niet meer op het adres [locatie] te Hoofddorp. Het college heeft in het besluit op bezwaar het volgende aan die conclusie ten grondslag gelegd.
a) het besluit van de burgemeester van Haarlemmermeer van 14 juni 2017 tot verlenging van het bij besluit van 4 juni 2017 aan [appellant] opgelegde huisverbod met betrekking tot de woning op voormeld adres (hierna: de woning);
b) het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 30 juni 2017 in zaak nr. C/15/260877/KG ZA 17/495, waarbij [appellant] is veroordeeld om vanaf 2 juli 2017 gedurende negen maanden de woning niet meer te betreden en daarin niet meer aanwezig te zijn zonder toestemming van de ex-partner van [appellant] (hierna: de vrouw);
c) het verzoek van de vrouw om de inschrijving van [appellant] op voormeld adres in onderzoek te nemen;
d) de verklaring van de vrouw van 7 december 2017 dat [appellant] sinds het aan hem opgelegde huisverbod niet meer in de woning woont;
e) het feit dat [appellant] tijdens de hoorzitting in de bezwarenprocedure heeft verklaard op diverse plekken te hebben overnacht, laatstelijk in Haarlem, Hoorn en Amsterdam;
f) het feit dat tijdens de hoorzitting is gebleken dat [appellant] en de vrouw niet gezamenlijk op het gemeentehuis willen komen verklaren dat [appellant] wel in de woning woont;
g) de verklaring van [appellant] dat hij niet aan de huur meebetaalt.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat het college gelet op voormelde informatie het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 29 augustus 2017 terecht ongegrond heeft verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken de verklaring van de vrouw in de e-mail van 27 september 2018, dat [appellant] in de periode dat het huisverbod en het bij het vonnis van 30 juni 2017 aan hem opgelegde verbod golden, niet in de woning woonachtig was. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat de conclusie van het college niet wordt gedragen door een gedegen onderzoek. Uit de door [appellant] overgelegde e-mail van de vrouw van 5 juli 2017 blijkt dat hij met haar goedvinden in de woning mocht verblijven en dus dat hij daar heeft verbleven. [appellant] heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij in de periode na 2 juli 2017 met toestemming van de vrouw ook daadwerkelijk zeer regelmatig in de woning heeft verbleven. Zijn verklaring dat hij in die periode ook op diverse andere plekken heeft overnacht, zegt niets over zijn hoofdverblijf in de woning.
Zijn ouders hebben schriftelijk aan het college bevestigd dat hij op het adres [locatie] te Hoofddorp woont, aldus [appellant].
4.1.    De rechtbank heeft terecht geen grond gezien om de door [appellant] gewenste waarde toe te kennen aan de e-mail van de vrouw van 5 juli 2017.
Hoewel de vrouw in deze e-mail toestemming aan [appellant] heeft verleend om in de woning te slapen, heeft zij bij e-mails van 7 december 2017 en van 27 september 2018 verklaard dat [appellant] niet in de woning verblijft en dat dit zo is sinds het op 4 juni 2017 aan hem opgelegde huisverbod.
In de laatste e-mail heeft zij, in antwoord op de vraag van het college of [appellant] van het in de e-mail van 5 juli 2017 gedane aanbod bij haar te overnachten gebruik heeft gemaakt en of hij dus daadwerkelijk bij haar heeft overnacht, meegedeeld dat [appellant] die dag een andere oplossing heeft gevonden voor zijn probleem en uiteindelijk ervoor heeft gekozen niet in de woning te overnachten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft de verklaring van de ouders van [appellant], dat het adres [locatie] in Hoofddorp zijn woonadres is, terecht onvoldoende geacht om in weerwil van het geheel van alle hiervoor, onder 2, vermelde gegevens te concluderen dat [appellant] in de periode sinds het aan hem opgelegde huisverbod ook daadwerkelijk op dat adres heeft verbleven.
De door [appellant] in hoger beroep overgelegde e-mail van de vrouw van 11 juli 2019, waarin zij heeft verklaard dat [appellant] in de periode van 28 juni 2017 tot 2 april 2018 met haar toestemming toegang tot de woning had en daarvan gebruik mocht maken, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat hieruit niet volgt dat [appellant] in de periode hier van belang daadwerkelijk in de woning heeft gewoond, heeft de vrouw, indien zij dat heeft bedoeld te verklaren, niet toegelicht waarom zij thans terugkomt van haar verklaring in de e-mails van 7 december 2017 en van 27 september 2018, dat [appellant] in deze periode niet in de woning heeft verbleven.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
598.
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[-]
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
[-]
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte
van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen, als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf
in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.