ECLI:NL:RVS:2019:2681

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
201805344/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 8 mei 2018 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De rechtbank verklaarde het beroep op 21 juni 2018 ongegrond.

De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op een eerdere uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735). De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep alsnog gegrond. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de eerdere uitspraak.

Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.536,00 bedragen, toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.

Uitspraak

201805344/1/V2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 juni 2018 in zaak nr. NL18.8962 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 8 mei 2018 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van voormelde uitspraak van 21 november 2018 een nieuw besluit moet nemen.
2.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 juni 2018 in zaak nr. NL18.8962;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 8 mei 2018, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2019
594.