ECLI:NL:RVS:2019:2679
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 1 december 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 11 december 2017 door de minister van Veiligheid en Justitie ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 28 september 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moest nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn ontstaan. Dit bedrag bedraagt € 512,00, en er wordt een griffierecht van € 508,00 geheven van de staatssecretaris. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.