201803044/1/A1.
Datum uitspraak:30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Asten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2018 in zaak nr. 17/3433 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2017 heeft het college [appellant A] onder oplegging van een dwangsom preventief gelast het perceel aan de Bergweg ongenummerd in Asten, niet te gebruiken voor met het bestemmingsplan strijdige bootcampactiviteiten. Voorts heeft het college [appellant A] en [appellant B] onder oplegging van een dwangsom gelast de in strijd met het bestemmingsplan aangeplante coniferen op dit perceel aan de Bergweg te verwijderen en verwijderd te houden.
Het college heeft ingestemd met het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tegen het besluit van 1 november 2017.
Bij uitspraak van 1 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] ingestelde beroep tegen dit besluit, voor zover daarbij aan hem een preventieve last ten aanzien van de voorgenomen bootcampactiviteiten is opgelegd, gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2017 in zoverre vernietigd en het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 1 november 2017 ingestelde beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. [appellant A] en [appellant B] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant A] en [appellant B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door T.J. Jeukens, werkzaam bij de gemeente, en [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M. Peeters, advocaat te Someren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant B] is eigenaar en [appellant A] is huurder van het perceel aan de Bergweg dat een oppervlakte heeft van ongeveer 7200 m².
[appellant A] was voornemens om op het perceel een paar keer per week bootcamptrainingen te geven aan groepen van 10 tot 15 personen. Deze trainingen duren maximaal 1,5 uur. De bootcampactiviteiten bestaan uit onder meer hardlopen, intervaltraining en fitnessoefeningen. [appellant A] wil dit perceel graag gebruiken voor het geven van de bootcamptrainingen, omdat het grasveld gunstig is gelegen naast het bos, waarvan ook gebruik zal worden gemaakt tijdens de trainingen, en omdat hij op dit perceel gebruik kan maken van de voor de bootcamptrainingen benodigde materialen, zoals vrachtautobanden en touwen. Deze materialen zullen na de training worden opgeruimd.
Na klachten van omwonenden hebben toezichthouders in dienst van de gemeente geconstateerd dat ten behoeve van de voorgenomen bootcampactiviteiten op het perceel materiaal was opgeslagen en een grote hoeveelheid grond was gestort en dat aan de rand van het perceel een rij coniferen was aangeplant.
Het college wil voorkomen dat het perceel voor bootcampactiviteiten wordt gebruikt, omdat deze activiteiten volgens het college niet kunnen worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik in de zin van artikel 1.49 van de planregels en in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2016". Omdat [appellant A] wilde starten met de bootcamptrainingen en daardoor een klaarblijkelijk gevaar voor het begaan van een overtreding bestond, heeft het college een preventieve last onder dwangsom aan [appellant A] opgelegd. Wat betreft de opgelegde last die ziet op de aangeplante coniferen heeft het college zich eveneens op het standpunt gesteld dat de aanplant van de coniferenhaag in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens het college doet de aanplant afbreuk aan de natuur- en landschappelijke waarden van het gebied.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank is van oordeel dat de bootcampactiviteiten, die [appellant A] van plan is te gaan verrichten op het perceel aan de Bergweg, vallen onder het begrip extensief recreatief medegebruik als bedoeld in het bestemmingsplan en aldus niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daarbij heeft de rechtbank met name van belang geacht dat [appellant A] van plan is om slechts twee keer per week een bootcamptraining van maximaal 1,5 uur te geven, dat voor deze trainingen niet alleen het perceel, maar ook omliggende percelen zullen worden gebruikt en dat de voor de trainingen benodigde materialen na afloop van de trainingen zullen worden opgeruimd. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van intensief gebruik van de gronden. Van strijd met het bestemmingsplan zou naar het oordeel van de rechtbank wel sprake kunnen zijn als [appellant A] de frequentie en/of duur van de trainingen op het perceel verhoogt of verlengt en/of de materialen na afloop van de trainingen laat liggen. Van die intentie is de rechtbank evenwel niet gebleken.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het planten van coniferen op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de coniferen niet bijdragen aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden, omdat coniferen van nature niet in het gebied voorkomen. Evenmin draagt de aangeplante coniferenhaag naar het oordeel van de rechtbank bij aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden, nu het college onweersproken heeft gesteld dat in het kleinschalige cultuurlandschap waarvan het perceel deel uitmaakt, weilanden en akkers niet worden omzoomd.
Bootcampactiviteiten
3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorgenomen bootcampactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college voert aan dat de bootcampactiviteiten, die bedrijfsmatig en in groepsverband plaats vinden, niet kunnen worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik. Het college stelt zich op het standpunt dat deze sportactiviteiten geen vorm van natuurvriendelijke recreatie is die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving. Voorts verzet de op het perceel rustende aanduiding "overige zone-kwetsbare soorten" zich volgens het college tegen het sporten in georganiseerd verband op het perceel, omdat niet is uit te sluiten dat door deze activiteiten de te beschermen flora en fauna wordt verstoord.
[appellant A] betoogt dat de rechtbank een te restrictieve uitleg heeft gegeven aan het begrip extensief recreatief medegebruik door te overwegen dat de bootcampactiviteiten als extensief recreatief medegebruik zijn aan te merken, voor zover de trainingen niet vaker dan twee keer gedurende maximaal 1,5 uur plaats vinden. Volgens [appellant A] passen de bootcampactiviteiten binnen de op het perceel rustende bestemming, ook indien vaker dan twee keer per week bootcamptrainingen op het perceel worden gegeven.
3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden" met de nadere gebiedsaanduiding "Overige zone-kwetsbare soorten".
Artikel 7.1.1 van de planregels luidt: "De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
d. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
e. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
f. extensief recreatief medegebruik;
g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' tevens voor een veldschuur;
met de daarbij behorende:
h. doeleinden van openbaar nut;
i. groenvoorzieningen;
j. verhardingen;
k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
l. voortuinen aansluitend aan en behorend bij (bedrijfs)woningen binnen de aangrenzende bestemmingen;
met dien verstande dat:
m. het gehele bestemmingsvlak mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij ter ondersteuning van dit medegebruik beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d."
Artikel 1.49, van de planregels luidt: "Onder deze regels wordt verstaan: extensief recreatief medegebruik: die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen."
3.2. Gelet op de omschrijving in het bestemmingsplan van het begrip extensief recreatief medegebruik, heeft het college de voorgenomen bootcampactiviteiten op het perceel terecht niet als extensief recreatief medegebruik aangemerkt. Uit de omschrijving volgt dat het bij extensief recreatief medegebruik gaat om vormen van openluchtrecreatie, waarbij de natuur- en landschapsbeleving voorop staat. Voor zover de bootcampactiviteiten zijn voorzien op het perceel is daarvan geen sprake. Daarbij acht de Afdeling doorslaggevend dat het in dit geval gaat om een afgescheiden stuk grasland dat door [appellant A] bedrijfsmatig zal worden geëxploiteerd voor het organiseren van bootcampactiviteiten en dat dit perceel hoofdzakelijk zal worden gebruikt voor een specifiek onderdeel van de bootcamptrainingen, te weten de oefeningen met behulp van meerdere materialen, zoals autobanden en touwen. Tijdens dit vaste onderdeel van de bootcamptrainingen zal het weiland aldus intensief worden gebruikt door een groep van ongeveer 15 personen. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of de bootcampactiviteiten als extensief recreatief medegebruik moet worden aangemerkt ten onrechte doorslaggevend geacht dat de trainingen slechts twee keer per week gedurende maximaal 1,5 uur plaats vinden en dat de materialen na afloop van de training niet achterblijven op het perceel. Nu de bootcampactiviteiten, voor zover die op het perceel zijn voorzien, een intensief gebruik van het perceel met zich brengen, is dit onderdeel van de bootcamptrainingen ongeacht de frequentie of lengte ervan niet onder het begrip extensief recreatief medegebruik te scharen en aldus in strijd met het bestemmingsplan.
De door [appellant A] ter zitting van de Afdeling aangehaalde uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2260, werpt hierop geen ander licht. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat een redelijke uitleg van het begrip "extensief recreatief medegebruik" zich niet verzet tegen het gebruik van het terrein voor sport en spel ten behoeve van de daar toegestane groepsaccommodatie. Gelet op de bedrijfsmatige exploitatie van het perceel en de specifieke activiteiten die op dit stukje weiland zijn voorzien, is onderhavige zaak niet vergelijkbaar met die in de genoemde uitspraak. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het college bevoegd was om preventief handhavend op te treden tegen de voorgenomen bootcampactiviteiten op het perceel. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Het beoog van het college slaagt. Het betoog van [appellant A] faalt.
4. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan de bespreking van het door [appellant A] in beroep gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel, zal de Afdeling deze grond alsnog beoordelen.
5. [appellant A] heeft in beroep betoogd dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college niet tot handhavend optreden over kon gaan. [appellant A] voert hiertoe aan dat het college door handhavend op te treden tegen de bootcamptrainingen op het perceel in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt.
5.1. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De door [appellant A] genoemde sport- en spelactiviteiten die plaats vinden in het bos en op omliggende percelen betreffen geen bootcampactiviteiten en zijn daarom niet vergelijkbaar. Wat betreft de genoemde voorbeelden van locaties in Asten waar volgens [appellant A] in strijd met het bestemmingsplan bootcampactiviteiten plaats vinden, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op de gronden van deze locaties andere bestemmingen en aanduidingen rusten en dat het bij de gemeente bovendien niet bekend is dat op de genoemde locaties bootcampactiviteiten plaats vinden, zodat daarvoor geen toestemming is verleend. Nu voor het door [appellant A] genoemde veldje achter het Varendonck College, het speelveldje aan de Hoogstraat en de trimbaan aan de Dijkstraat het bestemmingsplan "Woongebieden Asten" geldt en aan deze gronden een andere bestemming is toegekend dan het hier aan de orde zijnde perceel aan de Bergweg heeft, kunnen de genoemde voorbeelden reeds daarom niet als gelijke dan wel vergelijkbare gevallen worden aangemerkt.
Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat het college op grond van het gelijkheidsbeginsel had behoren af te zien van handhavend optreden. Dit betekent dat het college gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de met het bestemmingsplan strijdige bootcampactiviteiten.
De coniferenhaag
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aanplanten van de coniferen op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat de coniferen bijdragen aan de ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden. In de planregel staat niet omschreven dat alleen groenvoorzieningen zijn toegestaan die van nature in het gebied voorkomen en daarom kenmerkend zijn voor het gebied, aldus [appellant A] en [appellant B]. Voorts zorgt de coniferenhaag volgens [appellant A] en [appellant B] juist voor de in het beleid geduide, voor flora en fauna beschermende, overgangssituatie van grasland naar struweel of bos.
6.1. Artikel 1.77 van de planregels luidt: "Onder deze regels wordt verstaan: landschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur."
Artikel 1.88 van de planregels luidt: "Onder deze regels wordt verstaan onder: natuurwaarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang."
Artikel 32.14 van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' is ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden het beleid gericht op behoud van de biotoop van amfibieën (door bescherming van poelen, verspreide bomen, struwelen), kleine zoogdieren (door bescherming van ruigten, struwelen, houtsingels, ruige slootkanten), planten (goede waterkwaliteit, geen verstoorde bodem), dagvlinders (door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos), (struweel)vogels (door bescherming van bosjes, houtwallen, hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden)."
6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich gezien de omschrijving van de natuurwaarden in artikel 1.88 van de planregels terecht op het standpunt heeft gesteld dat de coniferen niet bijdragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van deze waarden, omdat coniferen van nature niet in het plangebied voorkomen en om die reden niet kenmerkend zijn voor het desbetreffende gebied. Dat met de aanplant van de coniferenhaag is bedoeld om een overgang te realiseren tussen grasland en bos of struweel, als gesteld, leidt niet tot het oordeel dat de haag in het bestemmingsplan past, nu deze overgangssituatie is gerealiseerd met een uitheemse plantensoort die niet in het gebied voorkomt.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep van het college is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellant A] tegen het besluit van 1 november 2017, voor zover daarbij aan hem een preventieve last ten aanzien van de voorgenomen bootcampactiviteiten is opgelegd, gegrond is verklaard en het besluit in zoverre is vernietigd. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant A] tegen het besluit van 1 november 2017, voor zover daarbij aan hem een preventieve last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de voorgenomen bootcampactiviteiten, alsnog ongegrond verklaren.
Dat betekent dat het college terecht handhavend is opgetreden tegen de voorgenomen bootcampactiviteiten en de aangeplante coniferenhaag op het perceel aan de Bergweg te Asten.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Asten gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2018 in zaak nr. 17/3433, voor zover daarbij het beroep van [appellant A] tegen het besluit van 1 november 2017, voor zover daarbij aan hem een preventieve last ten aanzien van de voorgenomen bootcampactiviteiten is opgelegd, gegrond is verklaard en dat besluit in zoverre is vernietigd;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het door [appellant A] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 1 november 2017, voor zover daarbij een preventieve last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de voorgenomen bootcampactiviteiten, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
604.