201807618/1/V2.
Datum uitspraak: 30 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 september 2018 in zaak nr. NL18.14677 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 september 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter heeft namelijk verklaard de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek te hebben ondertekend. De rechter heeft tevens verklaard niet (meer) te weten of de tekst van het uitsprakendocument dat zich in het digitaal dossier bevindt overeenkomt met de tekst van de uitspraak die hij heeft getekend. Voorts heeft de rechter verklaard dat de griffier niet meer binnen de rechtspraak werkzaam is en daarom geen verklaring over de uitspraak kan geven. Dit betekent dat in deze zaak niet is voldaan aan de in de uitspraak van 30 april 2019 genoemde voorwaarden om vernietiging achterwege te laten. 2. Het hoger beroep is alleen al daarom kennelijk gegrond. Wat de vreemdeling overigens heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 september 2018 in zaak nr. NL18.14677;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Zwinkels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2019
309-844.