ECLI:NL:RVS:2019:2600

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
201904766/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen, alsook schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over de vrijheidsontnemende maatregel, aangezien er geen beroep was ingesteld tegen deze maatregel, maar enkel tegen de vrijheidsbeperkende maatregel die op 30 mei 2019 was opgelegd. De staatssecretaris stelt dat het dossier alleen een beroepschrift bevat tegen de vrijheidsbeperkende maatregel en dat de termijn voor het indienen van een kennisgeving van de vrijheidsontnemende maatregel nog niet was verstreken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank buiten de grenzen van het aan haar ter beoordeling voorgelegde geschil is getreden. Het hoger beroep van de staatssecretaris wordt gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, met inachtneming van de overwegingen van de Raad van State. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2019.

Uitspraak

201904766/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2019 in zaak nr. NL19.13055 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Bij besluit van 2 juni 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris betoogt ten eerste dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de vrijheidsontnemende maatregel van 2 juni 2019 (artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000; hierna: de Vw 2000) en deze heeft opgeheven. Er is volgens de staatssecretaris namelijk geen beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, maar tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.1.    Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, bevindt zich in het dossier alleen een beroepschrift tegen de vrijheidsbeperkende maatregel van 30 mei 2019. Niet is gebleken dat de vreemdeling een beroepschrift heeft ingediend tegen de vrijheidsontnemende maatregel van 2 juni 2019. Ook was de termijn voor het versturen van een kennisgeving van de vrijheidsontnemende maatregel door de staatssecretaris aan de rechtbank nog niet verstreken (artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000). Bovendien blijkt uit de zittingsaantekeningen van de zittingen bij de rechtbank dat voornamelijk feiten en omstandigheden aan de orde zijn gekomen die zien op de periode dat aan de vreemdeling de vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd.
Gezien deze omstandigheden was de feitelijke grondslag van het geschil beperkt tot de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.2.    De rechtbank is daarom, door tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel per 21 juni 2019 te bevelen en de staatssecretaris op te dragen over de periode van 2 juni 2019 tot 21 juni 2019 schadevergoeding aan de vreemdeling te betalen, buiten de grenzen van het aan haar ter beoordeling voorgelegde geschil als bedoeld in artikel 8:69 van de Awb getreden.
1.3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat het beroep alleen over de vrijheidsbeperkende maatregel gaat en tegen uitspraken van de rechtbank over dergelijke maatregelen geen hoger beroep openstaat (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000), zal de Afdeling de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2019 in zaak nr. NL19.13055;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2019
638-839.